eens afgelopen. Ze konden het niet, al wilden ze ook graag. 79 Den 8e November, ’s morgens om half vier hoort men weer een vliegtuig dat in onze onmiddellijke nabijheid moest geweest zijn. Wij luisteren als naar gewoonte of het gauw aftrekt, doch daar op eens een slag en nog een, dat ons huis rilde en schudde. Dat wij hevig schrokken kunt u begrijpen. Dat vliegtuig had twee bommen achter elkaar laten vallen hier langs het kanaal, op onze kant van de weg naar Selzaete, een paar honderd meter van ons huis vandaan. Vlak langs de talud van het kanaal waar ledige schepen lagen, die met zand naar Gent waren geweest. Het schip dat er tegenover lag was zwaar gehavend. Het was ledig anders was het zeker op de plaats gezonken. Om niet teveel te zeggen,waren er zeker 150 gaten in de romp van het schip geslagen. De roef, dat is de bovendekse woning van de schipper, was totaal in splinters geslagen en doordat het nacht was en niemand aanwezig was, is er ook niemand bij getroffen. De schipper met zijn gezin sliepen onder de roef. Niemand kon begrijpen dat het voor die menschen zoo goed is afgeloopen, want had die bom drie meter verder gevallen dan had hij midden op het schip gevallen. Had het schip twee meter verder naar de brug gelegen dan hadden al die stukken, die nu in de laadruimte van het vaartuig terecht zijn gekomen, in de achterroef geslagen zijn, dan was er niemand levend of ongewond uitgekomen. De tweede bom viel aan de overkant van het middenkanaal op de plaats waar Gernaerdt zijn kolenschuur en bouwmaterialen staan heeft, recht tegenover het luchtspoor van Malotaux. Op die plaats staan drie houten huisjes van Belgische vluchtelingen. Een meter of tien van zoo’n huisje is die bom terecht gekomen. Alles wat er in huis aan de wand hing of recht stond is naar benedengevallen of geslagen, maar ook hier heeft niemand letsel bekomen. Men kan het zelfs niet begrijpen, want de uitwerking van zoo’n ding is zoo geweldig dat men er van stom staat. U kunt begrijpen als ik zeg dat de grond onder onze voeten dreunt en de Zoo zijn wij November genaderd en steeds maar oorlog, immer vechten en moorden, de geheele wereld door. Die over vrede durft te spreken of te handelen wordt in de gevangenis gezet. De Duitschers zijn op het westelijk front een beetje achteruit gegaan, doch in Italië meer vooruit gekomen. De Engelschen gaan in Mesopotanië steeds vooruit. Men spreekt reeds over de ontruiming van Jeruzalem. De een neemt van den ander wat hij pakken kan. In Italië gaat het de Duitschers voor de wind. Zij zijn een offensief begonnen en nemen op drie dagen tijds 200.000 man gevangen en 1800 kanonnen, met veel machinegeweeren, oorlogsbuit van alles wat er zooal bij behoort. Ze staan een dag of wat stil voor de Tagliamentorivier, doch trekken die over waarbij zij weer 80.000 man gevangen nemen. Dit is op 4 November. Nu strijden zij tusschen Piave en de Brentarivier, voorafgegaan door het zuidelijke leger, hetwelk de eene bergtop na de andere uit de handen van de Italianen weet te halen. Dat het Italiaanse leger ineen gestuikt is zal men wel kunnen gelooven. Ze roepen daarom ook de hulp in van Amerika, Engeland en Frankrijk. Die belooven zoo spoedig mogelijk een leger ter hulp te zenden. Doch Amerika is niet met Oostenrijk en Hongarije in oorlog, alleen maar met Duitschland en daar strijden zoo goed als Duitschers, ook Oostenrijkers en Bulgaren, doch dit is een groot bezwaar. Hij verklaart eenvoudig aan Oostenrijk, Bulgarije en Turkije den oorlog. Het is maar een vodje papier dat in deze dagen niet meer geteld wordt. Hoorde men vroeger van oneenigheden tusschen een of andere koning of keizer, of van een ultimatum, dan rilde men reeds van angst. Hier telt zelfs een officiële oorlogsverklaring niet meer mee, dus zal Amerika ook hulp aan Italië zenden. Misschien zullen het wel weer Amerikaanse beloften of cijfers zijn die toch op een nul of wat achter de cijfers niet kijken, want van werkelijkheid komt in den regel niet veel. Wij zullen afwachten wat er door de geallieerden in deze gedaan wordt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 2005 | | pagina 81