Veenmos
Doodgewoon
In juni 1983 - op een stralende
zomermorgen - brachten
M. Jacobusse en ik een bezoek
aan de Yerseke Moer. De lucht
boven het wijde groene land was
vol van het geroep en getierelier
van de vele weidevogels.
Ranonkels vormden witte
plakkaten op een "koeieput".
Wat was het daar heerlijk. Het
was net of ik weer als jongen
door de lage weien rond
Middelburg liep. Er was veel in
de Yerseke Moer, dat me aan het
oude Walcheren herinnerde.
Als kleine jongen was ik in 1917
in Middelburg op Walcheren
komen wonen.
In 1940 verliet ik het
eiland, in 1949 keerde ik er
voorgoed terug. Er was echter
wel iets veranderd: het eiland
was zo kaal als een kikker! Nu,
36 jaar later, is Walcheren wel
weer begroeid, maar, Tuin van
Zeeland?
Toen in October 1944 de
geallieerden de dijken vernielden,
verdween vrijwel het gehele
oudland van Walcheren onder
het zeewater en daarmee had het
als Tuin van Zeeland wel
afgedaan.
Bij mijn terugkeer waren alle
bomen en struiken opgeruimd
en was de herverkaveling in
volle gang. Dat betekende: geen
voetpaadjes meer met plankjes
over de sloten, geen onverharde
landwegjes, geen overhoekjes,
geen hobbelige weien. Alles werd
geëgaliseerd. Bomen en struiken
werden als een soort
lintbebouwing langs de
geasfalteerde wegen geplant, niet
meer tussen de percelen en zo
was de beplanting min of meer
binnenste buiten gekeerd. Een
jarenlange bespuiting van de
bermen, landbouwvergif en
overvloedig gebruik van
kunstmest hielden de flora arm
en verziekten het water in de
meeste sloten. Met de komst van
het gemaal De Boreel ging het
polderpeil omlaag, waardoor de
lage weien rond Middelburg
's winters niet langer blank
stonden.
Waarom werd Walcheren Tuin
van Zeeland genoemd? Naast de
kleinschalige en grillige opbouw
der percelen, de zich her en der
slingerende kreekruggen, de lage
wijde komgronden en de op veel
plaatsen aan de horizon
oprijzende hoge karakteristieke
duinenrij van Valkenisse zullen
het de vele buitenplaatsen
geweest zijn, die aanleiding tot
die naam gegeven hebben. Er
heeft een groot aantal buitens op
Walcheren gestaan. Maar toen ik
een kind was waren er al veel
verdwenen. Sommige hadden
sporen achter gelaten, o.a. in de
vorm van vijverrestanten. Zo'n
bijna dichtgegroeide vijverrest
bevond zich in een wei enkele
honderden meters van ons huis
aan de Noordweg.
Op de kweekschool hadden we
een jonge enthousiaste leraar
voor aardrijkskunde en
geschiedenis, afkomstig uit
Drente. Op een morgen had hij
het over de vorming van veen.
De voornaamste veenvormer was
veenmos. "Maar dat kennen
jullie hier in Zeeland natuurlijk
niet", zei de Drent. Ik zei niets,
maar toen hij 's middags
binnenkwam voor de
geschiedenisles, lag er tot zijn
verbazing een flinke dot vers
veenmos op zijn lessenaar - uit
die vijver bij ons huis. Veenmos
groeide ook volop bij de
eendekooi te Oostkapelle. Er
werd toen nog weinig water
onttrokken aan de duinen daar.
Ze waren vrij toegankelijk. Ik
wist er drie duinpiassen. Bij de
mooiste groeide veel moeras-
wespenorchis en rondbladig
wintergroen. De kooi had nog
water over dat afvloeide langs
een duinbeekje. Daarin groeide
een plant die ik erg mooi vond:
waterviolier.
Wat ik als kind van planten en
dieren wist, had ik uit de
boekjes van Heimans en Thijsse
(In sloot en plas enz.), uit de
toen weer begonnen reeks
Verkade's albums en van een
tante, waarmee ik als kleine
jongen vaak ging wandelen. Als
lagere-schooljongen ging mijn
belangstelling vooral uit naar
sloten. In bijna elke sloot
zwommen stekelbaarsjes, soms
drie-, soms tiendoornige. De
mooiste sloot bevond zich in het
Stadswegje, breed en diep, met
kristalhelder water. Er groeide
veel ongedoornd hoornblad voor
mijn aquarium en mijn
zuurtjesflessen. En ik ving er
van alles: stekelbaarzen, boots
mannetjes, waterschorpioenen,
libelle-, kikker- en
salamanderlarven, schrijvertjes,
geelgerande watertorren,
verschillende soorten
waterslakjes, éénmaal zelfs een
waterspin en nog heel wat meer.
Later, toen ik een fiets had,
haalde ik kokerjufferlarven uit
de ronde vijver in Berkenbos bij
Oostkapelle. Daarin groeide toen
ook veel ondergedoken
moerasscherm. In de "Padwei"
bij de Veerse weg was ook veel
te vinden, o.a. lidsteng.
Als het mei was, haalde mijn
moeder een klein wit vierkant
potje te voorschijn. Dat was in
de tijd dat ik in de buurt van de
Veerse weg woonde. En dan
moest ik een flinke bos halen
van die mooie bloemen, die
heerlijk roken, een beetje als
maartse viooltjes. Ik kende twee
weien die er op sommige
plaatsen paars van zagen. De ene
lag langs het Schellach, een