Vogels kijken vanuit een
observatiehut
door John Beijersbergen
Uit het logboek van
John Beyersbergen
Zoals u elders in dit nummer
kunt lezen zal de Stichting in
het komende jaar, in het kader
van de jubileumviering, in
enkele natuurterreinen een
vogelobservatiehut plaatsen.
De redaktie vroeg een ervaren
vogelaar om eens wat er
varingen op papier te zetten.
Hieronder volgen wat impres
sies.
Mijn eerste vogelwaarnemingen
vanuit een (zelfgemaakte)
observatiehut dateren uit de
beginjaren zestig. De hut was
van eenvoudige makelij: een gat
in het zand, wat schermen van
gesneden riet, graszoden en wat
juthout van het strand. Deze
hut stond op „De Beer", of
beter gezegd: op wat ooit de
Beer geweest was. Even ten
zuiden van de Nieuwe Water
weg, aan de zeekant van het
Beerkanaal, lag in 1963 achter
het strand nog een restantje van
het eens zo beroemde natuur
reservaat. Midden in een trooste
loze wereld van opgespoten
zand, zandzuigers en pijp
leidingen bleef een laaggelegen
grazige vlakte met wat opslag
van duindoorns tijdelijk gespaard
- een terreintje van hooguit
enkele tientallen hectaren.
In de grazige strandvlakte lag
een zich vertakkende kreek, die
langs de randen was begroeid
met schorreplanten als zeeaster
en schijnspurrie. Strandwei en
kreek stonden via het Beer
kanaal en de Waterweg in
verbinding met de Noordzee,
hadden dus eb en vloed. Er
leefde nog iets van de oude
glorie van de Beer: vogels en
nog eens vogels bepaalden het
beeld.
In het voorjaar broedden er
kokmeeuwen in een kolonie van
enkele duizenden paren. Die
waren blijkbaar nog niet aan
verhuizing toe. Maar ook buiten
12
het broedseizoen was er van
alles te zien, vooral steltlopers
die langs de kreek en op de
strandwei fourageerden.
De hut ging één seizoen mee,
maar ik had er ongelofelijk veel
plezier van (en ik niet alleen).
Vanaf de oude dam door de
Brielse Maas was het langs het
toen nog open Brielse Gat een
heel eind lopen naar de Water
weg. Eenmaal aangekomen in
die wereld had je in de wijde
omgeving maar één vast punt
om er bij opkomend slecht weer
snel op af te stevenen: de schuil
hut.
Bij windkracht acht, gepaard
met hagelbuien uit het zuid
westen, bood de hut een
comfortabel onderkomen en het
veilige gevoel waarvan iedere
huttenbewoner -en wie was dat
nooit?- zal weten mee te praten.
Vanuit de hut leerde ik de
ruiters -een groep steltlopers
waartoe de tureluur behoort-
kennen. In augustus verschenen
ze bijna allemaal: de tureluur
natuurlijk, maar vooral oever
loper en zwarte ruiter, en ook
de groenpootruiter en het wit-
gatje.
Je keek naar de manier van
voedselzoeken en naar de
gedragingen van de verschillende
soorten. Bij alarm bleek de
onderlinge verwantschap: De
alarmkreet van de een bleek
evengoed alarm voor de andere
soorten te betekenen.
Snelle beestjes zijn het, zo snel
dat hun bewegingen soms
nauwelijks te volgen zijn. Zoals
bijvoorbeeld die vissende groen
pootruiter, op 21 augustus 1966.
In een ondiep plasje in de
strandwei zitten nog wat „blink-
visjes", achtergebleven bij de
laatste vloed. De groenpoot
heeft, wadend door water, na
een aantal razendsnelle pik-
bewegingen er één te pakken,
maar kan hem niet goed „voor"
krijgen. Het spierinkje, of wat
het ook was, werd telkens los-
Met behulp van
juthout wordt een
primitieve hut
opgebouwd.