Knotbomen
Typerend voor de dijken in West-Zeeuws-Vlaanderen zijn de
lange rijen knotbomen.
grintweg voor. Vrij zeldzaam
zijn de groene beweide dijken.
De dijken zijn over grote lengten
begroeid met knotwilg,
knotpopulier, knotes en zelfs
knotiep. Vroeger gebruiksbomen
voor brandhout en geriefhout,
nu wéér voor brandhout. Maar
al eeuwenlang woonplaats voor
de steenuil, die in Zeeland
nergens méér voorkomt dan in
West-Zeeuws-Vlaanderen.
De flora op de kleidijken is niet
overdadig. Toch vinden we op de
drogere zuidhellingen ijzerhard
en agrimome. De dubbelkelk
komt voor op de zeer zware
kleidijken en op sloottaluds,
plaatselijk zeer massaal. Op de
steile hellingen zijn stukken dijk
begroeid met sleedoorn,
meidoorn en vlier. De meidoorn
is de taaiste van het drietal. Hij
trotseert een intensieve
beweiding, en vormt door
constante vraat van koeien een
zeer dichte struik.
Het massaal bloeien van het
fluitekruid langs de dijken is een
lust voor het oog, en even
uitbundig en massaal kan de
dijkberm in de zomer geel
worden van de bloeiende
pastinaak. Hier en daar komen
nog zeeuws doornzaad en
vlaamse peterselie voor op de
dijken.
Wanneer we het dijkencomplex
rondom Cadzand in oostelijke
richting verlaten, kunnen we
rond Nieuwvliet nog enkele
typische West-Zeeuwsvlaamse
boerderijen zien. Ruim van
opzet, rond de gebouwen
weilanden met rijen es, olm of
populier en een stukje
hoogstamfruitbomen. Het
domein van de grote lijster en
vroeger zelfs van de "goudlijster"
(wielewaal). Zulke boerderijen
bestaan helaas alleen nog maar
bij de gratie van het ontbreken
van een opvolger.
Op de scheiding van de oude
opwassen of voormalige eilanden
treffen we ook de meeste kreken
aan. Afgedamde of ingepolderde
kreken, zoals het Grote Gat van
Sint Kruis en het Zwarte Gat,
maar ook kreken die gegraven
zijn, eertijds bedoeld als
suatiegeul of toegangshaven,
bijvoorbeeld de Aardenburgse
havenpolder en de Baarzandse
kreek. Andere kreken, zoals de
Reep bij Oostburg ontstonden
door dijkdoorbraken en
oorlogshandelingen.
Kenmerkende verschillen tussen
de kreken zijn van tweeërlei
aard: de kreken rond
Aardenburg, Sint Kruis en
zuidelijk van Sluis zijn zoet. De
meer noordelijk gelegen kreken
zijn brak tot zeer brak. Een
tweede verschil zit in de
kreekranden. Je hebt steile
kreekranden zoals langs de
Stierskreek bij Sluis, met een
diepe geul en smalle oeverlanden
en direct daarnaast hoog gelegen
akkerland. Ook de Nieuwkerkse
kreek bij Groede is daar een
voorbeeld van. En dan zijn er
kreken met brede lage
oeverlanden, meestal overgaand
in drassig weiland, zoals
bijvoorbeeld het Grote Gat bij
Oostburg en de
Koninginnehaven bij Biervliet.
Langs de brakke kreken treffen
we begroeiingen aan van
zoutplanten, zoals zeekraal,
melkkruid en zeeaster. Deze
"schorachtig" aandoende
gebieden zijn een uitstekend
biotoop voor de kleine plevier;
ruim voorhanden in ons gebied,
zeldzaam in Nederland. De
instandhouding van zulke
gebiedjes is sterk afhankelijk van
de mate van beweiding en van
de toevoer van zout grondwater.
De zoete kreken in het zuiden
geven floristisch een heel ander
beeld. Grote egelskop en gele lis
in de slootjes, zwanebloem langs
de randen waar riet ontbreekt,
en langs de smalle oevers waar
nog gehooid wordt zelfs velden
met orchideeën.
Eén van de eerste gebieden die
door de Stichting veilig gesteld
werden was het Zwin, een laatste
schorrerestant op de grens met
België Het is dan ook niet zo
verwonderlijk dat er sinds 1936
in West-Zeeuws-Vlaanderen door
de Stichting in de loop der
tijden nog vele gebieden zijn
aangekocht of in beheer
genomen. Uit jarenlange ervaring
op het gebied van
natuurbescherming is ons wel
gebleken dat deze methode van
veiligstellen de meest
doeltreffende is. Ook voor de
toekomst ligt er nog een
belangrijke taak.
15