Aandacht voor ons grootste
roofdier
door A.M.M. van Haperen
Om welke soorten
zeehonden gaat het?
Zeehonden op een zandplaat.
Nog geen 30 jaar geleden een gewoon beeld in Zeeland.
We staan er niet dikwijls bij
stil, maar het grootste inlandse
roofdier van Nederland leeft in
zee. We hebben het dan natuur
lijk over de zeehond.
De zoölogen zijn het er nog niet
helemaal over eens hoe de evolu
tionaire ontwikkelingsgeschie
denis van de zeehonden (Pinni-
pedia, d.w.z. vinpotigen) precies
in elkaar zit. De schedelvorm en
tandkenmerken wijzen echter
onmiskenbaar op een nauwe
verwantschap met de landroof-
dieren (Carnivora). De in onze
streken voorkomende zeehonden
staan het dichtst bij de familie
der marterachtigen. Dat ook
anderen moeite hebben met de
classificatie van zeehonden wordt
geïllustreerd door het feit dat de
Rooms-Katholieke Kerk deze
diergroep altijd tot de vissen
gerekend heeft. Dit leidde er toe
dat het voor katholieken in
vroeger tijd was toegestaan om
op vrijdag zeehondenvlees te
eten. Waarmee overigens met is
gezegd, dat het ook lekker was.
De zeehond is van oudsher een
intensief bejaagde diersoort
geweest. Reeds in 1591 loofden
de Staten van Zeeland een premie
uit voor iedere gedode zeehond.
Dergelijke premiestelsels hebben
in Nederland, met enkele korte
onderbrekingen, tot 1949
bestaan. Achtergrond hierbij was
de schade, die zeehonden aan de
visserij zouden toebrengen. Daar
naast waren zij leveranciers van
een aantal producten, waarvan de
traan en het bont de belangrijkste
waren. In vroeger tijd werden
jaarlijks enkele honderden
zeehonden in de Zeeuwse en
Zuidhollandse wateren gescho
ten. Inmiddels is er wel wat
veranderd. In de jaren vijftig en
zestig is de zeehond sterk achter
uit gegaan. Op dit moment is
zijn verschijnen op een van onze
stranden voorpaginanieuws voor
de krant. Toch zijn er nog wel
wat lichtpuntjes. Het aantal
waargenomen dieren lijkt iets toe
te nemen en wetenschappelijk
onderzoek heeft inzicht verschaft
in de oorzaken van de achteruit
gang. Alles wijst er op, dat het
met een goed beleid en een
gericht beheer mogelijk is weer
een levenskrachtige zeehonden
populatie in Zuidwest-Nederland
op te bouwen.
In West-Europa komen twee
soorten inheems voor: de
gewone zeehond en de grijze
zeehond. Daarnaast wordt soms
nog wel eens een verdwaald
exemplaar waargenomen van de
in arctische streken levende
soorten, zoals de zadelrob, de
stinkrob of kleine zeehond, de
klapmuts en de walrus. De grijze
zeehond wordt slechts weinig in
de Nederlandse wateren gezien.
Hij is ongeveer anderhalf keer zo
groot als de gewone zeehond en
heeft ook een meer spitse snuit.
Vandaar dat hij ook wel kegelrob
genoemd wordt.
Het belangrijkste verschil is
echter dat de jongen van de grijze
zeehond pas 3 a 4 weken na hun
geboorte kunnen zwemmen.
Deze dieren planten zich dan
ook alleen voort in absoluut
rustige, niet door de mens
verstoorde en door het water
overspoelde, kustgebieden.
Dergelijke situaties vindt men
o.a. aan de voet van rotskusten
(in West-Europa: Groot-Brittan-
nië, Ierland, Scandinavië) en in
noordelijker streken aan de rand
van ijsvlakten. In vroeger tijd
kwam de grijze zeehond in de
Waddenzee voor, maar hij is daar
waarschijnlijk door bejaging
verdwenen. Recent heeft deze
soort zich daar echter opnieuw
gevestigd.
Dit behoort ook in Zuidwest-
Nederland tot de mogelijkheden.
Daarvoor moeten zich wel in de
Voordelta uitgestrekte stranden
boven de hoogwaterlijn ontwik
kelen. En verder moeten deze
stranden gevrijwaard blijven van
ieder recreatief gebruik en
gereserveerd blijven voor de
natuur.
Langs de Engelse oostkust (Farne
Islands) bevindt zich een grote
kolonie, vanwaar voortdurend
dieren uitzwermen en kolonisatie
van nieuwe gebieden kan plaats
vinden. Voorlopig is het in de
Voordelta echter nog niet zover
en is de gewone zeehond de enige
echt inheemse soort in onze
streken. Als we in het vervolg
van dit artikel over dé zeehond
spreken wordt dan ook deze
soort bedoeld.
3