Biotoop en levens wijze van de zeehond Aantal 3000 1—y/ 1900 1930 Als ze verstoord worden verdwijnen zeehonden zo snel mogelijk naar het water. De zeehond is een dier dat bij uitstek in de estuaria en getijde- gebieden als de Waddenzee en de Oosterschelde leeft. Hoewel zij prima in het water kunnen slapen, rusten de zeehonden tijdens de laagwaterperiode op zandige banken, die direct grenzen aan diepere geulen. In en langs deze geulen wordt tijdens hoogwater gefourageerd. Op slik- kige platen en in gebieden met flauw oplopende oevers ont breken zij. Dit heeft te maken met het feit dat de zeehond een echt waterdier is. Zij moeten van hun ligplaatsen op de platen gemakkelijk naar het water kunnen vluchten. De vorm en de bouw van het lichaam is geheel aan het water aangepast. Hoewel ze een vrij plompe indruk maken, zijn ze zeer lenig. In het water ontwikkelen ze snelheden van meer dan 20 kilometer per uur. Zij kunnen duiktochten maken van vele tientallen meters diep en daarbij meer dan tien minuten onder water blijven. Het voedsel van de zeehond bestaat geheel uit vis, met name platvis zoals bot, maar ook jonge kabeljauw, haring e.d. De zomermaanden vormen een belangrijke periode in de jaar cyclus van de zeehond. In die tijd worden de jongen geboren (juni- juli) en vindt ook de paring plaats (augustus). In deze periode, waarin zich een groot deel van het sociale leven van de zeehonden afspeelt, zijn zij bijzonder trouw aan hun vaste ligplaatsen. Op deze zandplaten worden ook de jongen gezoogd. Zeehondenmelk is bijzonder geconcentreerd en heeft een hoog vet- en laag vochtgehalte. De jongen worden ca. 4 weken gezoogd. Dit is een kritische periode omdat de jongen gemak kelijk de moeder kwijtraken, vooral als er regelmatig ver storing van de dieren plaatsvindt. Dergelijke verdwaalde jongen spoelen vaak aan op het strand en worden vanwege het geluid dat ze voortbrengen „huilers" genoemd. Ook de jonge dieren die wel bij de moeder blijven, zijn echter erg kwetsbaar. Zij moeten in hun zoogperiode gemiddeld 400 gram per dag in gewicht aankomen om voldoende conditie en vetreserves op te bouwen voor hun zelfstandige leven. Lukt hen dat niet, dan zijn ze al verzwakt op het moment dat ze zelf hun voedsel moeten zoeken. Naast de huilers zijn het vooral deze verzwakte jongen die omkomen of uitgeput op het strand aanspoelen. In het eerste jaar sterft dan ook meer dan de helft van de jonge dieren, terwijl de sterfte bij oudere jaarklassen maar ca. 15% is. De jonge dieren vertonen ook de grootste zwerfneigingen. Zo vindt er in de Nederlandse Waddenzee een belangrijke immi gratie plaats vanuit de Duitse Waddenzee. Iets dergelijks doet zich waarschijnlijk ook voor in het Deltagebied. Een deel van de „huilers", die afgelopen zomer op de Zeeuwse stranden aan spoelden zijn waarschijnlijk dan ook (zeer) jonge dieren afkomstig uit de Waddenzee. De oudere dieren zijn veel minder treklustig. Weliswaar ziet men 's winters minder dieren op de platen, maar dat komt waar schijnlijk omdat ze 's winters meer in het water vertoeven. Vanuit de Zeeuwse wateren is wel bekend, dat vroeger de aantallen landinwaarts 's winters afnamen. Deze dieren verbleven dan op en rond de platen in de monding van de zeearmen. De achteruitgang de zeehond in het Wadden- en het Deltagebied. (naar het Rijks instituut voor Natuurbeheer, 19S3. Dieren). o- o Deltagebied waddengebied °P <?Q O O-po <i 1960 1 970 1980 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1987 | | pagina 4