Zoutwinning Bakstenen, dakpannen en vloer tegels werden in opdracht van of door de stedelijke besturen gebakken. Het aantal bakstenen om een stadspoort te bouwen bedraagt circa 1.000.000 en om dit aantal te bakken zijn meer dan dit aantal turven nodig. Van de 50.000 ha verveend gebied in Zeeland is een groot gedeelte gebruikt voor brandstof in schelpkalkbranderijen, steenbak kerijen en vele andere industrieën, waarbij de behoefte aan brandstof voor eigen gebruik met verwaarloosd mag worden. Al deze aktiviteiten hebben onte genzeglijk sporen in de bodem achtergelaten. De sporen uit de Romeinse tijd zijn duidelijk en wetenschappelijk bewijsbaar; zij zijn van bouwkundige aard en dit houdt in dat de hypothese van zoutwinning in de Romeinse tijd hier in Zeeland gevoegelijk verlaten kan worden. Duizenden tonnen zout zijn door de Zeeuwen ooit op de markt gebracht. Schriftelijke bronnen aangaande de techniek over het winnen van dit zout ontbreken of zijn van een latere datum en zij spreken in de trant van „eertijds" en „zo placht men te doen". Men veronderstelde dat dit winnen van zout gebeurde uit zouthoudend veen. Waren nu de „pannemannen in de zoutketen" technisch zo bekwaam, dat ze met een simpel turfvuur en zonder temperatuur- metingen de temperatuur konden bepalen van de troebele en borre lende vloeistof in de zoutpannen? Dat bepaald niet, laat staan dat ze O kindplaats waterloop in de Romeinse tijd een temperatuurmarge van 10 graden celsius konden bepalen. Door zouthoudend veen te verbranden zal men gelijk Charles de Coster in zijn Zeeland door de bril van 1873 kunnen konstateren: „Schouwen is rijk aan turf. Men maakt er soda van". De techniek van het ophangen van kegelvormige manden boven de zoutpannen is geen Zeeuwse techniek maar één uit Normandië. Die manden moesten het ingedampte zout bevatten. Door de uit de loden zoutpannen opstijgende water damp werden de „deliguesce- rende lichamen" (dat zijn de hygroscopische stoffen) uit het zout verwijderd. We kunnen simpelweg stellen dat de Zeeuwen de zoutraffinadeurs waren van noordwest Europa. Zij raffineerden het ruwe zeezout tot wit zout door het op te lossen in zoet water en de verontreinigingen te verwijderen, terwijl het op een laag pitje boven een turfvuurtje stond te pruttelen. Daarbij hadden ze geen last van de bitter makende stoffen, daar deze al op natuur lijke wijze aan de Portugese en Franse kusten waren verwijderd. Dit op deze wijze geraffineerde zout blijkt dan ook in de middel eeuwen veel duurder te zijn dan het aangevoerde zeezout (baaij- zout). Reeds in 1321 maken de stadsrekeningen van Middelburg melding van baaijzout aange voerd uit Portugal. Juan Christobel Calvete de Etrella beschrijft in 1548 een reis naar de Nederlanden „....Met ijver en vaardigheid produceren zij (de Zeeuwen) uit het zwarte zout, dat de Portu gezen en Bretoenen aanvoeren een wit zuiver zout, zo wit dat het sneeuw lijkt." Oude Franse en Duitse „hand boeken" waren een stimulerend middel om de suggesties over het winnen van zout uit het veen aan een kritisch onderzoek te onder werpen. Dat dit artikel tot stand is gekomen is mede te danken aan de leden van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Zeeland en van onder zoekingen, die zich hebben uitgestrekt van de monding van de Gironde tot aan de kust van Denemarken. 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1988 | | pagina 15