Zeeuws beleid
Vegetatie-onderzoek op het schor.
Jonge duinvorming
in de Oosterschelde
„ons minst gestresste
gebied".
zekere uitspraken gedaan kunnen
worden over bijvoorbeeld de
gevolgen van vervuiling of over
de successie (ontwikkeling) van
ecosystemen. De uitdaging voor
het Delta Instituut is om op een
gegeven moment op een verant
woorde wijze voorspellend te
kunnen optreden als gevraagd
wordt naar de gevolgen van
bepaalde ingrepen of verwachte
ontwikkelingen op langere
termijn.
Om terug te komen op de al te
populaire benadering van de
ecologie: ik heb bijvoorbeeld
moeite met de huidige aktivi-
teiten rond de zeehond in de
Oosterschelde, waarbij ecologi
sche informatie en beleidsideeën
door elkaar gehutseld worden.
De indruk wordt gewekt dat er
binnenkort weer volop zee
honden in dit gebied te
verwachten zijn ter completering
van het ecosysteem, terwijl, als je
het puur ecologisch beschouwt,
de kans daarop onder de huidige
omstandigheden minimaal is. Als
je als beleidsambtenaren wilt dat
de zeehond terugkeert in de
Oosterschelde, wat ik een
normale zaak zou vinden
vanwege de primaire natuur-
funktie van het gebied, dan moet
je niet onder een semi-weten-
schappelijke vlag varen, maar dan
moet je rigoreuzer te werk gaan
en je inzetten om de rekreatie-
ontwikkelingen in het mondings-
gebied aan banden te leggen. Ik
vrees trouwens dat de vele publi
citeit over de zeehond juist
averechts zal werken; zodra er
een dier zijn kop boven water
steekt zal het publiek toestormen
en de beesten „dood knuffelen"!
Een ander voorbeeld is de Voor
delta, waarvan enkele jaren
geleden door Rijkswaterstaat-
medewerkers een beeld werd
gelanceerd van een toekomstig
waddengebied met hoge potenties
voor visserij, rekreatie en natuur.
Wij hadden daar vanaf het begin
sterk onze twijfels over en nu zie
je dat Rijkswaterstaat zelf op de
wilde ideeën van toen moet
terugkomen. Dergelijke bonte
uitspraken gaan echter wel snel
een eigen leven leiden. Zo is
bijvoorbeeld ondertussen het
beeld van een waddengebied in
de Voordelta al doorgesijpeld in
de recent uitgekomen vierde nota
Ruimtelijke Ordening.
GJB: Tenslotte, nu je het natuur
gebeuren vanuit een wat wijdere
gezichtshoek bekijkt, wat vind je
van de huidige ontwikkelingen in
Zeeland?
PN: Over veel dingen zou iets te
zeggen zijn, maar ik beperk me
tot twee. Al ruim twintig jaar rij
ik regelmatig van Yerseke naar
Goes, langs de Oosterschelde via
Wemeldinge. Tot mijn verbazing
zag ik dat ze nu bij dit dorp
vrolijk zomerhuisjes in de Stor-
mezandpolder gaan bouwen. Dit
is jarenlang een vuilnisbelt
geweest. De omgeving van
Wemeldinge is een fruitteelt
gebied. De jaren zestig en
zeventig waren de tijd dat volop
met beruchte en inmiddels
verboden spuitmiddelen als DDT
en dergelijke gewerkt werd. De
kans lijkt mij groot dat men
tegen beter weten in gaat
bouwen op een gifbelt, met alle
later optredende sanerings
problemen van dien.
Het tweede punt is dat ik mij
grote zorgen maak over de
rekreatieve ontwikkelingen rond
en op de Oosterschelde, een
gebied van internationale bete
kenis waarvoor het nederlandse
volk acht miljard heeft betaald
om nota bene de natuurwaarden
veilig te stellen. Ik ben het dan
ook helemaal eens met de inhoud
van de dit voorjaar door de
Milieufederatie naar de Stuur
groep verstuurde alarmbrief over
het achterblijvend natuurbeleid
voor dit gebied. In de Banc
d'Arguin, een gebied zo groot als
Zeeland, mogen we straks met
met meer dan acht mensen tege
lijk onderzoek verrichten
vanwege de kans op verstoring
van natuurwaarden. Wat dit
betreft kan een ontwikkeld land
als Nederland nog veel leren van
een derde-wereld-land als Maure-
tanië.
15