De mythe geen fabel
door I. Ovaa
Romeins metselwerk
„Toen ik diep in Gallia mijn
leger tot de Rijn voerde,
bezocht ik enkele streken, waar
geen wijnrank, geen olijfboom
of boomgaarden groeiden, waar
men de aarde bemestte met
witte mineralen kal zel-as?)
waar men noch mineraal
mijnbouw), noch zout uit
zeewater had, maar in plaats
daarvan (zout) gebruikte uit
zilte houtskool van sommige
verbrande houtsoorten".
(Varro, Res publica 1-7).
Bovenstaande, uit het Latijn
vertaalde tekst lijkt duidelijk te
verwijzen naar de zoutwinning
uit veen in de kuststreek.
In het vorige nummer van dit
blad bestreed J. van den Berg dat
er zout uit het Zeeuwse veen
gewonnen zou zijn. Gesteld
wordt dat verschillende vind
plaatsen met restanten van zout
winning beschouwd moeten
worden als voormalige kalkbran
derijen. Voor deze visie worden
echter in het geheel geen
bewijzen aangedragen. De
opsomming van zaken als
Romeins aardewerk, houtskool,
vuurplaatsen etc. zijn in dit
verband niet relevant. Ook het
vinden van duizenden schelpen
levert geen bewijs voor de stel
ling van Van den Berg. Bij iedere
nederzetting van Romeinse, Pre-
Romeinse of Middeleeuwse oor
sprong worden in de afval
massa's schelpen aangetroffen.
Reeds vroeg beschouwde men
schelpdieren als een voedzame
delicatesse! In dit verband is het
van belang dat de schelpen
normaliter niet in de as, maar in
het huisvuil worden aan
getroffen. Ook de hoge kalk-
gehaltes vormen geen bewijs,
daar ook de zelas hoge concentra
ties kalk bevat. Zelfs in de vorige
eeuw werd nog zelas verkocht als
kalkmest. Op geen enkele manier
wordt hard gemaakt dat
genoemde plaatsen, o.a. te
Ritthem en 's-Heer Abtskerke
(door mij ontdekt), en de andere
voor mij onbekende afvalconcen-
traties restanten zouden zijn van
kalkbranderijen.
Zoutwinning uit veen is ook
elders vastgesteld. Dr. Thoen
Het heggenlandschap van de Poel, één van de gebieden waar op grote schaal veen
ontgraven is.
noemt in zijn publikatie over
„De Belgische kustvlakte in de
Romeinse tijd" (Brussel 1978)
voorbeelden van pre-historische
zoutwinning. Bij het briquetage-
systeem - vooral gangbaar in de
Ijzertijd - vond men duidelijke
aanwijzingen voor veenuitbating.
Bij opgravingen van een Romeins
zoutwinningscentrum (genoemd
deffinge II) vond men dikke
pakketten zelas. De ontgravingen
en de exploitatie van het zoute
veen kwamen overeen met die
van de middeleeuwse zeinering.
Door de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonder
zoek (ROB) is bij de vindplaats te
's-Heer Abtskerke eveneens
(zout)veenwinning vastgesteld.
Dat het veen in de Romeinse tijd
ter plaatse was overspoeld met
zeewater is vastgesteld aan een
mariene afzetting op het veen. In
de zavelafzetting ingebed
schelpen en erop Romeinse
bewoningsresten. De uitspraak
dat veen noch door de inheemse
bevolking noch door de
Romeinen is gebruikt is daarmee
voldoende weerlegd.
Naast de hiervoor genoemde
vindplaatsen zijn bij de bodem-
kartering talrijke asbelten aan
getroffen die kunnen worden
gerekend tot overblijfsels van het
ter plaatse gewonnen zout. In
later tijd bracht men veenas en
turf naar geconcentreerde neder
zettingen van zoutketen. Bij
verschillende steden zijn de
plaatsen en namen van grote
afvalbelten van de ziederijen nog
bekend. Naar mag worden aange
nomen is het ontdekte deel van
de afvalbelten in het veld maar
een klein deel van het totaal; de
meeste zijn nog in de schoot der
aarde verborgen.
Zouden genoemde belten alle te
maken hebben met het winnen
van kalkmortel dan dient men
zich het nut hiervan af te vragen.
Vooral uit de Romeinse tijd is
slechts sporadisch enige vorm
van metselwerk bekend uit deze
streek.
Een volgend discussiepunt betreft
6