Zoutwinning
het landschappelijke karakter bij
de industriële nederzettingen:
„Men hakte zich een open plaats
in een houtrijke omgeving aan
het water. Via waterlopen
brachten de Romeinen de
schelpen naar plaatsen met
voldoende hout. De zee had hier
geen toegang". Ten eerste is er
geen enkel bewijs dat de
Romeinen hier de hand in
hadden. Een volgende vraag: hoe
kreeg men de schelpen vele kilo
meters ver het veengebied in en
wat was de zin ervan? Nu is het
zo dat in het laatst van de veen-
groei, dus omstreeks de
Romeinse tijd, de veenland-
schappen een voedselarm
karakter hadden met nauwelijks
geboomte van betekenis. De
bestaande geulen kwamen in deze
tijd steeds sterker onder invloed
van de stijgende zeespiegel en dus
de getijden te staan. De randen
en lagere delen verziltten maar de
overstromingen werkten ook een
zekere voedselverrijking in de
hand. Door de nog wat beperkte
toegang van de zee was de over
spoeling aanvankelijk gering en
was bewoning mogelijk. Tevens
gaf dit kansen aan een zekere
vorm van veehouderij en enige
graanteelt.
Verschillende monsters op pollen
onderzocht vertonen in de
toplaag van het veen Chenopodi-
aceeën (ganzevoetachtigen), wat
wijst op zeeinvloed met daarnaast
kruiden die op beweiding wijzen.
Sporadisch werden graanpollen
aangetroffen.
Dat er tijdens en/of na de
Romeinse tijd op beperkte schaal
schelpkalk zal zijn gebrand is
aanvaardbaar. Dat er voor huis
brand en steenbakkerij veen
gedolven is eveneens. De hoeveel
heden hiervoor overtreffen
echter geenszins het gebruik van
veen ten behoeve van zeinering.
Hiervoor zijn we o.a. ingelicht
door: J.A. Mertens: Biervliet, een
laat-middeleeuws centrum van
zoutwinning, Gent 1963; M.A.
Geuze: Zout in Zeeland,
Wouw/Gapinge 1982/1985.
Verder publicaties van Dekker
(1971), Forbes e.a. (1968) en vele
anderen.
Mertens komt via archiefonder
zoek voor Biervliet op een jaar-
produktie van 8000 ton. Bij een
zoutproductie uit het zoute veen
van ca. 120 ton per ha komt men
tot de vervening van ±65 ha per
jaar en dit alleen in de omgeving
van Biervliet. Geuze vermeldt dat
schippers uit de omgeving van
Steenbergen in 1417 liefst 1007
ton (zei) zout alleen al langs de
tol van Yersekeroord vervoerden.
Te Axel bedroeg op een gegeven
moment de accijnsopbrengst uit
zout meer dan de kosten van de
stadstaken.
Belangrijke centra voor zelzout
in deze contreien waren o.a.
Zierikzee, Reimerswaal, Goes,
Middelburg, Brouwershaven,
Biervliet, Axel, Hulst, Tholen,
Steenbergen en Brielle.
Door het bouwen van groter en
zeewaardiger schepen werd in de
15e eeuw in toenemende mate
baaizout uit Frankrijk, Portugal
en Spanje aangevoerd. Toch was
aanvankelijk het zelzout duurder.
Het was een eersterangs export
artikel waarvan exploitant,
handelaars en overheid in ruime
mate revenuen toekwamen. De
uitspraak als zouden de „Panne
mannen in de zoutketen" niet in
staat geweest zijn een
produkt op de markt te brengen
wordt hiermee weerlegd. De
kwaliteit van het zelzout stond
buiten kijf. Door het steeds
moeilijker bereikbaar worden
van het zoute veen alsmede de
strengere ge- en verboden wegens
landbederf kwam er aan deze
vorm van zoutwinning
omstreeks de 16e eeuw een einde.
De laaggelegen „gemoerde" weilanden
zijn rijk aan weidevogels. De tureluur
is een van de meest talrijke soorten.
7