Veedrinkputten
door H. Benschop
Verdwenen
Veeteelt
In Zeeland liggen nog ruim
1200 drinkputten voor het vee,
een fractie van het oorspronke
lijke aantal. Ooit was het de
enige mogelijkheid het vee in
de wei van zoet water te voor
zien. Zo'n vijf procent van het
huidige aantal is in beheer bij
Het Zeeuwse Landschap: 39 in
de Yerseke Moer en 22 elders in
de provincie.
Veedrinkputten zijn gegraven
putten waarin regenwater wordt
opgevangen. Ze verschillen
onderling veel in vorm en
omvang; gemiddeld meten ze 150
vierkante meter. Meestal zijn ze
één tot anderhalve meter diep,
gemeten van de bodem tot de
rand van de put. Zoutgehalte en
kwaliteit van het water in de
putten lopen eveneens sterk
uiteen. Eigenlijk is elke drinkput
anders.
Wanneer de eerste put is
gegraven, is met precies bekend.
De oudst bekende verwijzing
naar een vate of vaete - het
Zeeuwse woord ervoor - dateert
uit 1284. De hollestelle zou
weieens de oervorm van een
drinkput kunnen zijn. Als
bescherming tegen overstro
mingen hebben herders, die rond
800 na Christus met hun kudden
over de schorren zwierven, stel-
bergen opgeworpen. Het water
op de schorren was zout; de zee
had er immers vrij spel. De enige
manier om drinkwater voor de
schapen te verkrijgen, was het
opvangen van regenwater.
Midden in de stelberg werd dan
vaak een put gegraven waarin het
regenwater terecht kwam. Maar
ook in het oudland waren drink
putten nodig. Het water in de
sloten was (en is) te zout. De
putten zijn vooral op de hoogste
punten in de poelgebieden - deze
laaggelegen gebieden waren alleen
geschikt voor veeteelt - te vinden
waar de op het veen afgezette
kleilaag het dikst was. Deze klei
laag zorgde ervoor dat het zoete
regenwater werd afgeschermd
van het eronder gelegen met zout
doordrenkte veen.
In de nieuwlandpolders zijn veel
minder putten te vinden. Dit
De hollestelle is waarschijnlijk de oervorm van een drinkput. Het is een omwalde drinkput in het buiten
dijkse gebied, bedoeld om de schapen van zoet water te voorzien.
gebied is vrijwel geheel in
gebruik als akkerland. Alleen bij
boerderijen en op plaatsen waar
vroeger kreken hebben gelopen
lagen weilanden en waren drink
putten nodig. Ook in het
dekzandgebied langs de grens met
België zijn drinkputten te vinden.
Deze zijn niet gegraven omdat
het grondwater te brak zou zijn
zoals in de kleigebieden, maar
het regenwater zakt er snel weg
zodat er meestal (te) weinig water
in de sloten staat. In kleiige lagen
zijn de putten gegraven om het
drinkwater voor het vee vast te
houden.
het verdwijnen van veel putten.
Alleen al in 1984 en 1985 werd
op Walcheren en Zuid-Beveland
tien procent van de putten
gedempt of als vuilstort gebruikt.
Nu zijn er nog ongeveer 1240
putten: 600 in Zeeuwsch-
Vlaanderen, 460 op Zuid-
Beveland, 100 op Walcheren en
nog eens zo'n 80 in de rest van
de provincie.
De afgelopen tientallen jaren zijn
veel putten verdwenen. In veel
gevallen is aansluiting van een
perceel op de waterleiding moge
lijk geworden. Ook de omzetting
van weiland in bouwland, onder
andere mogelijk gemaakt door
ruilverkaveling, is de oorzaak van
Bijna alle bestaande putten zijn
nog in gebruik voor het doel
waarvoor ze zijn gegraven:
veedrenking. Nog steeds leggen
boeren, zij het spaarzaam,
nieuwe putten aan. Het is het
beste bewijs dat ze voor de
veeteelt nog steeds hun waarde
hebben ondanks de andere moge
lijkheden het vee in de wei van
water te voorzien. Nu kunnen de
meeste percelen op de waterlei
ding worden aangesloten. Ook is
het mogelijk water in een tank
8