Verdwenen veen: stof tot discussie,
basis voor een bijzonder landschap
door A.P. de Klerk
Inleiding
Veen: een dynamisch
element
Veen:
een gewild produkt
De Yerseke Moer. De
hollebollige ligging
van het grasland
komt ook tot uit
drukking in de
plantengroei.
De discussie, tot nu toe hier
gevoerd over de vraag naar het
waarom van vele eeuwen
grondverzet in het Deltagebied,
betreft in feite een zuiver
academische kwestie. Wat is het
geval? Er is in de loop der tijd
veel veen verdwenen uit de
Zeeuwse bodem, dat is buiten
kijf. En de exploitatiewijze die
daarbij vooral in de binnen-
dijkse poelgebieden werd
toegepast, heeft tot het
ontstaan van uiterst waarde
volle situaties bijgedragen.
Waardevol zowel in natuur
wetenschappelijk als cultuur
historisch opzicht. Ook dat
kunnen we eensgezind beamen.
Maar over de bedoeling van al
het grondverzet laat zich
kennelijk een minder een
duidige mening vormen.
Wij doen een poging enige
duidelijkheid in deze discussie
te verschaffen. Daarbij is het
overbodig eerder aangevoerde
argumenten nog eens te
herhalen. En, lettend op de
belangstelling van de meeste
lezers, willen we enkele nieuwe
gegevens over vooral de land
schappelijke effecten van al het
vroegere gegraaf aandragen.
De gretigheid waarmee de
Zeeuwen het veen hebben
geëxploiteerd, heeft de vorm van
het hedendaagse Deltagebied
sterk beïnvloed, en dat in meer
dan één opzicht. Door op grote
schaal zowel binnen- als buiten
dijks veen weg te graven, werd de
weg gebaand voor zeeinbraken
ten gevolge waarvan de kaart van
nu een totaal andere is dan die
anno 1500.
Gebieden als oostelijk Zuid-
Beveland werden compleet weg
gevaagd. De wèl gespaarde
gebieden, de stabiele elementen
in het telkens veranderende
kaartbeeld van de Delta, hebben
door de veengraverij een ander
soortige gedaanteverwisseling
ondergaan.
Deze oudlandkernen zoals de
Yerseke Moer kwamen
geleidelijk aan op een aanzienlijk
lager niveau te liggen dan eertijds
het geval was, en vertonen nu,
voorzover niet geëgaliseerd, de
karakteristieke hollebollige
ligging-
Maar, ook zonder het gegraaf
zou het niveau van de poel-
gebieden zijn gedaald, zij het
minder sterk en meer gelijk
matig. Dat heeft te maken met de
dynamiek die veen van nature
eigen is. Wordt het simpelweg
gebruikt, bij voorbeeld als akker
land, en ontwaterd via de aanleg
van sloten, dan verliest het een
aanzienlijk deel van zijn volume:
het klinkt en het oxydeert. Er is
een schatting die wil dat de top
van het veen op Walcheren in de
Romeinse tijd plaatselijk een
hoogte van 2 meter boven NAP
bereikte (Bennema Van der
Meer, 1952).
De mens wist al vroeg met het
veen het een en ander te doen:
passief, maar daarnaast bovenal
actief. De meer passieve gebruiks-
vorm staat hier niet ter discussie;
die bestond uit het bedrijven van
akkerbouw en veeteelt op het
veen. Het opvallend regelmatige
patroon van sommige latere
kreekruggen waarop Ovaa (1971)
en Thoen (1978) hebben
gewezen, zou wel eens terug
kunnen gaan op de ontwaterings-
sloten die voor die akkerbouw
nodig waren.
De actieve exploitatievorm kende
twee varianten: veen als brand
stof en veen als grondstof. In een
bosarm gebied als Zeeland liet
het veen zich in gedroogde vorm
gebruiken als stookturf. Moer-
nering is de term die we hiervoor
zouden moeten reserveren.
Exploitatie voor dit doel was het
aantrekkelijkst op plaatsen waar
het veen niet of zo min mogelijk
door klei was overdekt. Die
situaties werden in de loop der
tijd steeds schaarser. Naast de
eigen stookturf (meestal darink
of derrie genoemd) beschikte
men in Zeeland al vrij vroeg over
turf (van aanzienlijk betere
3