Wandelingen door
het Zeeuwse landschap
door M. Jacobusse
De schorren voor de Paulinapolder
De Paulinapolder, westelijk van
Terneuzen, is zo'n uithoek
waar je alleen komt als je er
speciaal moet wezen. Het is ook
één van de steeds schaarser
wordende plekjes langs de
Westerschelde waar de grens
tussen zee en land niet gevat is
in beton en basalt van een dijk
op Deltahoogte. Want ruim
voor die dijk ligt de eigenlijke
grens tussen zee en land. Een
vloeiend overgangsgebied met
schorren, slikken, zandplaten
en ondiep water. Het
Paulinaschor heet het gebied in
de wandeling.
Al voordat |e de dijk opgaat,
komen -waakzaam als altijd- de
kokmeeuwen je tegemoet.
Bovenop de kruin is het uitzicht
indrukwekkend. Daar ligt het
ruige, ongerepte schor, als een
legpuzzel in stukjes geknipt door
grillig verlopende kreken.
Daarachter het slik, dichtbevolkt
met bodemdieren die als
voedselbron dienen voor
duizenden steltlopers.
Ergens boven het schor hangt
een dichte wolk dwarrelende
kokmeeuwen. Veilig omringd
door diepe modderige kreken ligt
daar de broedkolonie. Wie zich
in die richting waagt stuit weldra
op een horde krijsende meeuwen.
Een oorverdovend concert. Nu
en dan maakt een meeuw zich los
uit de troep en voert woest-
krijsend een schijnaanval uit. Als
je nog dichter nadert stijgen
nieuwe wolken meeuwen op uit
het schor. Het lijkt een
onuitputtelijke stroom, die
vanuit het niets tevoorschijn
komt.
Van die zwaar verdedigde vesting
profiteren ook andere vogels.
Vlakbij de kolonie fladdert een
wilde eend weg uit een graspol,
nadat het legsel ijlings met hooi
en dons is afgedekt: een verwaaid
plukje vloedmerk voor wie
nergens op bedacht is. Her en der
klinkt de muzikale roep van
tureluurtjes op.
Het schorrenlandschap is woest,
maar allerminst chaotisch.
Als ergens zichtbaar wordt dat
ook in de groei en rangschikking
van wilde planten vaste
ordeningsprincipes gelden, dan is
het wel in een ongerept
natuurlandschap als het schor.
De kreken zijn gevat in hoog
gelegen oeverwallen, waarop nu
eens het zilvergrijs van de
zeealsem, dan weer de grijsgroene
ministruiken van de gewone
zoutmelde op de voorgrond
treden. De hoogste oeverwallen
herken je aan een dichte mat van
het blauwgroen gekleurde
strandkweekgras.
In de lager gelegen kommen
domineren de heldergroene
tinten. Lamsoor, zeeaster,
strandzoutgras en zeeweegbree,
allemaal met net iets andere
kleurnuances en daardoor soms
als massavegetatie al vanaf de dijk
herkenbaar.
Om in het dynamische
buitendijkse milieu te kunnen
overleven hebben schorren-
planten speciale aanpassingen
nodig. Bij springtij overstroomt
soms het hele schor met zout
water. Om te voorkomen dat de
planten in het zout verpieteren
slaan veel soorten een extra
voorraadje water op in hun
weefsels. Net als woestijnplanten
hebben veel schorreplanten
dikke, sappige bladeren.
Eilandjes van Engels
slijkgras op de
slikken vormen het
pioniersstadium van
het jonge schor.
6