Andere vogels in het
riet
De Vlaamse kreek in
Oost-Zeeuws-
Vlaanderen.
het meest voor. Het
inventariseren van het aantal
territoria (tellen van het aantal
broedparen door middel van hun
zang) is een ware crime. De
vogels zitten soms zo dicht opeen
dat je met weet welke vogel je
waar hoort. Ook geen
makkelijke soort om te
inventariseren is de bosriet-
zanger. De vogels zitten meestal
wel wat verder uiteen, maar ze
laten hun zang slechts korte tijd
rond zonsopkomst en
zonsondergang horen. Eigenlijk
is de bosrietzanger geen echte
rietvogel. De soort broedt
namelijk ook op dijken met hier
en daar een plukje ijle
rietvegetatie en er zijn zelfs
zingende vogels waargenomen in
graan- en koolzaadvelden.
De laatste zanger onder de
rietvogels die uit Afrika
terugkeert is de zeer luidruchtige
grote karekiet. De zang draagt
honderden meters ver en een
broedpaar blijft daardoor meestal
niet lang onopgemerkt. De grote
karekiet is de laatste jaren in
Zeeuws-Vlaanderen een stuk
zeldzamer dan aan het begin van
de jaren zeventig. Aan het begin
van de jaren tachtig lag het
dieptepunt; sinds 1985 is er
echter weer een gering herstel.
Tot nu toe hebben we het op de
bruine kiekendief na enkel gehad
over zangvogels. In riet broeden
echter ook bepaalde soorten
watervogels. In Zeeuws-
Vlaanderen zijn meerkoet en
waterhoen de meest algemene
soorten en zijn fuut en waterral
bepaald niet zeldzaam. Behalve
de waterral zoeken deze soorten
hun voedsel echter vooral buiten
het riet maar maken van riet
gebruik om er te rusten en te
broeden. Omdat ze ook buiten
riet tot broeden komen, worden
ze niet als rietvogels aangemerkt.
Iedereen die geregeld kreken
bezoekt zal wel met deze soorten
bekend zijn. Anders is het met de
waterral die in het riet erg
verborgen leeft en vaker gehoord
dan gezien wordt. Waterrallen
zijn vooral 's nachts actief. Ze
kunnen dan allerlei sinistere
geluiden voortbrengen, waarvan
het geluid dat lijkt op dat van
gekeeld wordende varkens wel
het meest karakteristiek is.
Vogelaars die deze soort willen
inventariseren gaan met een
cassetterecorder naar plaatsen
waar ze de soort verwachten en
spelen daar het geluid van een
waterral af. Tien tegen een dat de
in het riet aanwezige vogels op
het geluid van de vermeende
indringer reageren. Overigens
reageren andere railensoorten
ook op het geluid van soort
genoten, maar die komen in
Zeeuws-Vlaanderen slechts
sporadisch voor.
Öok zeldzaam en moeilijk waar
te nemen zijn roerdomp en
woudaapje. Het is niet eens zeker
dat beide soorten in Zeeuws-
Vlaanderen jaarlijks tot broeden
komen. De roerdomp is in
Zeeuws-Vlaanderen altijd
zeldzaam geweest.
Mede door de verborgen
levenswijze zijn er maar weinig
gedocumenteerde broedgevallen
bekend.
Omdat de vogels tijdens het
broedseizoen soms op bepaalde
plaatsen gehoord of gezien
worden, wordt niet uitgesloten
dat er broedgevallen zijn.
Het woudaapje was tot en met
het midden van de jaren zeventig
aan bepaalde kreken een min of
meer vaste broedvogel, maar is
sindsdien op nagenoeg alle
plaatsen als broedvogel
verdwenen.
De afname van de roerdomp en
het woudaapje is vermoedelijk te
wijten aan de achteruitgang van
de waterkwaliteit.
Bij het woudaapje schijnen ook
andere ongunstige omstandig
heden in de broedgebieden een
rol te spelen.
Eveneens zeldzaam geworden
zijn de baardmezen en cettis
zangers. Deze soorten broedden
in de jaren zeventig na een reeks
van zachte winters aan heel wat
kreken, maar zijn tengevolge van
de vorstperioden in de winters
van 1978/79 en 1981/82
nagenoeg uit de streek als
broedvogel verdwenen.
Het zijn namelijk soorten die in
de winter niet of niet ver
wegtrekken.
Hetzelfde is het geval met de
waaierstaartrietzanger. Deze
soort wist het echter vol te
houden tot de strenge winter van
1984/85.
In tegenstelling tot wat de naam
zou doen vermoeden, broedt de
waaierstaartrietzanger echter
bijna nooit in riet maar in hoge
gras- of zeggevegetaties welke
vaak in de buurt van riet te
vinden zijn.
In Zeeuws-Vlaanderen kwamen
ten opzichte van de rest van
Nederland relatief veel broed
gevallen van cettis zanger en
waaierstaartrietzanger voor,
omdat in verhouding met de rest
van Nederland de winters er
milder zijn en zodoende de
overlevingskansen van insekten-
etende zangvogels groter. Beide
soorten zijn in Zuid-Europa dan
ook bijzonder algemeen.
7