Wandelingen door
het Zeeuwse Landschap
door M. Jacobusse
De Krabbenkreek
Gouden stille kusten en de zee
[nog blauw
En de blijde vele golven die er
[spelen
En de witte vlucht van
[voog'len, o de vele
Meeuwen, zwevend door de
[zuiverende kou.
Zwermend als een bui, als een
[gevleugeld sneeuwen
En hun kreten af en aan over
[mijn hoofd.
Je moet -als Roland Holst- een
groot dichter zijn om de lokroep
van de zee zo treffend te
verwoorden. Maar velen kennen
dat gevoel wel. De weidsheid van
het kustlandschap, die ongerepte
zuiverheid.het zijn dingen
die je moet ervaren om ze op
waarde te schatten.
Wie de Zeeuwse kusten alleen
kent van het kermisachtige
zomergebeuren weet er niets van.
Maar ook in de „stille tijd" is de
kust op veel plaatsen bedorven.
Nu eens is het het silhouet van
de oprukkende industrie, dan
weer een kaarsrechte massieve
dam, die aan de horizon elke
allure ontneemt.
Eén van die uitgelezen plekjes
waar de Oosterschelde nog
zichzelf gebleven is, is de
Krabbenkreek tussen Tholen en
Sint Philipsland. Dat is zo'n
heerlijk gebied waar bij eb de
slikken bijna onafzienbaar lijken.
Luttele uren later klotst er het
vloedwater tegen de dijk. Het
leven in de Krabbenkreek speelt
zich af tussen die twee uitersten.
Rotganzen, smienten en
wintertalingen doen zich bij eb
tegoed aan de zeegrassen en
wieren. Steltlopers, zoals wulpen,
plevieren en rosse grutto's
moeten het hebben van de talloze
kleine diertjes die de slikken
bevolken. Bij hoogwater
verzamelen zij zich op de
zandplaat Dwars in de Weg, een
hoog opgewassen eiland, dat
honderden meters uit de dijk ligt.
Een veilige plek om te wachten
totdat de slikken weer
droogvallen. Viseters, zoals
aalscholvers, futen en zaagbekken
pendelen mee met de waterstand.
Wie ze vanaf de dijk wil zien
moet bij hoogwater wezen.
De rijke vogelstand van de
Krabbenkreek is geen op zichzelf
staand gegeven. Die is er alleen
dankzij de talrijk aanwezige
prooidieren. De krabbenkreek
wemelt van de alikruiken,
mossels, zeesterren, pieren,
borstelwormen en tientallen
andere dieren. Ook mensen
profiteren daarvan. Vanouds zijn
in de Oosterschelde mosselrapers,
pierenspitters, „krukel-"rapers en
zeekraalsnijders aktief. Zij pikken
hun graantje mee van de
overvloedige rijkdom die in het
intergetijdegebied te vinden is.
Eigenlijk is daar ook niks op
tegen, als het maar niet leidt tot
roofbouw. Het slikkengebied
biedt ruimte genoeg, zolang er
maar niet één partij is die alles
voor zich opeist. En daar zit'em
nou juist het knelpunt. Door de
aanleg van dammen is de
Oosterschelde aan alle kanten
opengelegd. Horden bezoekers,
Zonsondergang in de Krabbenkreek; een van de meest ongerepte
delen van de Oosterschelde.
De groenpootruiter is één van de vogels die in de trektijd
regelmatig in de Krabbenkreek te zien is.
6