En de boer, hij ploegde voort
Schouws landleven
Het landleven heeft altijd
voor velen tot de verbeelding
gesproken. Het is de
inspiratiebron van tal van
streekromans en roemruchte
dichters hebben de lof er van
bezongen. In die arkadische
lofzangen zitten flink wat
valse noten. Het boerenleven
is niet het zorgeloze leven
van een met de natuur
vergroeide landman. Nooit
geweest trouwens.
Interviews met twee Zeeuwse
boeren geven een beeld van
het boer zijn, zoals het was
en zoals het nu is.
"De meeuwen zijn nog net zo
brutaal als vroeger" en "toch
mag je stellen dat veel kennis
verloren is gegaan".
Aan het woord zijn Jan Deïst
uit Dreischor en Huib van
der Maas uit Kats.
Jan Deïst boert vanaf zijn jeugd
in de polder van Dreischor.
Met zijn 77 jaar runt hij nog
steeds, zij het op een wat lager
pitje dan voorheen, zijn akker
bouwbedrijf van zo'n 36 ha.
Een aantal jaren was ik zijn
buurman en kwam ik al snel
onder de indruk van zijn
praktische kennis en ervaring.
Terwijl ik toen voor mijn studie
allerlei theoretische zaken over
ecologie leerde, vertelde hij mij
regelmatig als praktijkman over
het boerenbedrijf van vroeger
en nu. Met op de keukentafel
een in 1921 door een afge
keurde timmermansknecht
getekende landkaart van de
polder Dreischor praatte ik met
Jan Deist over het Schouwse
landleven.
GJB: Hoe zag de omgeving er
hier vroeger uit
JD: Langs de sloot van het
Reigerweitje hier bij de boerderij
stonden enorme elzestronken,
met een doorsnee van zo'n 80-
Egels zijn pas na 1953 in de omgeving van Dreischor verschenen.
90 centimeter. Langs polder
wegen stond vaak een rij elze-
of wilgestronken, dat was tegen
het inzakken van de slootkant.
De slootkanten werden toen
met behulp van een zekel
Zeeuws voor sikkel) gemaaid,
zodat de bomen geen
problemen voor het sloot-
onderhoud vormden. Voor mijn
tijd hadden op het Reigerweitje
in grote iepen reigers gebroed.
Die bomen hebben ze in 1900
voor de bouw van de kapschuur
gebruikt. Wel weet ik nog goed
dat bij de boerderij aan het
begin van de Kapteinsweg ook
een weitje lag waar reigers in de
iepen broedden. Langs en
tussen de weilanden - de boer
derijen hier waren toen allemaal
gemengd bedrijf - stonden altijd
dichte meidoornheggen. Zo'n
doornheg was zo dicht dat er
geen beest doorheen kwam.
Daarvoor moesten de heggen
wel een paar keer per jaar
gesnoeid worden, anders
J. Deïst: "Vroeger bij het werken met de paarden zag je veel meer".