Wandelingen door het Zeeuwse landschap De inlaag voor de Vlietepolder door M. Jacobusse Veenmos. Van de lange reeks inlagen die langs de noordkust van Noord-Beveland liggen, zijn er geen twee eender. De inlaag voor de Vliete polder is de enige die voor het overgrote deel begroeid is met riet. Landschappelijk zou je de inlaag als volgt kunnen typeren: een om vangrijk rietveld dat in drie delen opgedeeld is door twee grazige spekdammetjes. In de noordwestpunt van de inlaag een weiland met daar in een flink stuk open water. Zo oppervlakkig bezien is men in de inlaag voor de Vlietepolder gauw uitge keken. Maar zoals in zoveel gebieden met grote natuurwaarden gaat het om de fijnere nuances. Als je vanaf de omringende dijk over het rietveld kijkt is het opvallend hoeveel afwisseling erin zit. Op de ene plek is het vlammend geel, dan weer grijsbeige of donkergroen. Manshoge riet pluimen op de ene plek worden afgewisseld met rietvelden waar het riet nauwelijks kniehoog is. Die verscheidenheid is er niet zomaar. Alle verschillen geven aan dat je met steeds weer andere milieufactoren te maken hebt. Dat blijkt pas goed wanneer je de rietvelden inloopt (wat overigens alleen op onze volgende wandeling is toe gestaan). Verscholen tussen het riet groeien allerlei andere planten. Blaartrekkende boterbloem en watermunt op plekken met een voedselrijk milieu, waterzuring en pinksterbloem waar de bodem wat armer is aan voedingsstoffen en veenmos en varens op de - voor Zeeuwse begrippen - extreem voedsel - arme stukken. Uitgestrekte rietvelden, omringd door hoge dijken. De inlaag voor de Vlietepolder lijkt op het eerste gezicht tamelijk éénvormig. Dat veenmosrietland is onze grote trots. In het oosten van Nederland zijn allerlei veenmos- soorten te vinden in vennetjes, natte heidevelden, in greppels in het bos, enzovoort. Maar in Zeeland zijn maar een paar jtlekken waar het te vinden is. Het ontstaan van veenmosriet land is een ingewikkeld proces. In grote lijnen komt het er op neer dat de in het water groeiende planten, nadat ze afsterven, afgesloten worden van de lucht, zodat ze niet volledig verteren. Daarmee ontstaat een venige laag met een tamelijk zuur karakter. Waarschijnlijk zijn het in de Vlietepolder vooral lisdodden en waterbiezen geweest die deze pioniersfase beheersten. De uit onverteerde plantenresten bestaande veenlaag ligt niet op de bodem maar zweeft ergens dicht onder 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1989 | | pagina 9