Met helm begroeid jong duintje bij de Zwinmonding. Leopoldpolder het Zwin zijn huidige begrenzing kreeg. Het stukje Zwin dat toen nog over bleef - het oude mondings- gebied - ontwikkelde zich tot een uitgestrekte strandvlakte. Op die strandvlakte ontstond een duinenrij, onderbroken door de tot een smalle kreek gereduceerde Zwingeul. Zo ontstond een heel bijzonder landschapstype: een zoge naamde slufter. Kenmerkend voor sluftergebieden is een grote variatie: brede zandige stranden, duinen in allerlei ontwikkelingsstadia en wat meer in de luwte schorren, met geleidelijke overgangen tussen zand en slik, tussen zoete en zoute omstandigheden. Het zijn juist die overgangszones waar zich vaak de bijzondere planten en dieren ophouden. In de vloedmerken komt de zeldzame strandbiet voor; dat is een nauwe verwant van onze suikerbiet. Het verschil zit vooral in de groeivorm; de strandbiet is een halfliggende plant met wat kleinere bladeren. Nog zeldzamer zijn twee soorten melde die in het vloed merk groeien, te weten de kustmelde en de gelobde melde. Het zijn allebei soorten die buiten de duinkust van Zeeuws-Vlaanderen in ons land nauwelijks voorkomen. Er groeien ook uitheemse soorten waarvan de zaden al drijvend in het vloedmerk terechtkomen. Zonnebloem, koriander en wonderboom bijvoorbeeld zijn planten die je wel in de laatste plaats in een dynamisch natuur gebied als het Zwin zou zoeken. De begroeiing van het schor vertoont het klassieke patroon: veel variatie in de lagere delen en monotone eensoortige begroeiingen op de wat hoger opgewassen stukken. Doordat de verzanding nog steeds door gaat en door allerlei menselijke invloeden zelfs versneld plaats vindt, gaat de schorbegroeiing er in variatie de laatste jaren op achteruit. Zelfs de lamsoor in België Zwinneblomme!) is in grote delen van het Zwin niet meer te vinden. De hoge ligging van het schor is overigens voor de broedvogels juist een groot voordeel. In tien jaar tijds vertienvoudigde het aantal broedende kokmeeuwen. De verminderde kans op over spoeling van het nest zal daarop zeker van invloed zijn. In de meeuwenkolonie in het Zwin is het altijd opletten, want bijna elk jaar vestigen er zich wel enige zwartkopmeeuwen tussen de nestelende kok meeuwen. Die zwartkopmeeuw is een verwante soort met een zwarte kap die tot ver in de nek doorloopt. Een ander kenmerk dat hem van de kokmeeuw onderscheidt is het ontbreken van de zwarte vleugelpunten. Maar het is bijna ondoenlijk om uit de duizenden meeuwen die op de wieken gaan als je in de kolonie komt net dat ene af wijkende exemplaar te halen. Dat lukt meestal pas als je een maal het karakteristieke geluid van de zwartkop gehoord hebt. Dat lijkt meer op het gemauw van een buizerd dan op de krijsende kokmeeuweroep. Bergeenden, tureluurtjes en een enkele zilvermeeuw broeden ook op het schor en aan de randen; in de duinstruwelen verblijft allerlei klein grut: kneutjes, grasmussen, fitissen, nachtegalen en heggemusjes. Vooral 's ochtends vroeg als ze allemaal zingen merk je hoeveel kleine zangers in de ondoor dringbare struwelen verblijven. Zo is er veel meer te noemen... zeldzame planten als malrove en bilzekruid, tal van roofvogels die op de trek het Zwin passeren, de ransuil die altijd op zijn vaste plekje zit... Wie het allemaal zien wil is welkom op onze volgende wandeling. Die is op zaterdag 12 mei om 10.00 uur. Start vanaf het bezoekerscentrum 't Zwin. Een loupe en een verrekijker zijn nuttig; laarzen onmisbaar Vertrekpunt excursie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1990 | | pagina 15