«M //alafa ri ,k r Het Groote Gat ligt om zo te zeggen onder de rook van Oostburg. De Kaas- en Broodse- dijk vormt een haarscherpe scheidslijn tussen de bebouwing en het stadsverkeer van Oostburg aan de ene kant en de verstilde kreek met riet- en biezenvelden aan de andere. Een groter contrast is - ondanks wat camouflerend openbaar groen aan de drukke kant - bijna niet denkbaar. De ligging van het grote Gat is niet toevallig. Anders dan de meeste kreken is het Groote Gat ontstaan door rechtstreeks menselijk ingrijpen. Aan het begin van de zestiende eeuw werd in opdracht van de stad Brugge de Brugsche Vaart ge graven, waarvan het Groote Gat een laatste restant vormt. Met de aanleg wilde men twee vliegen in één klap slaan: door middel van doorspoeling via de Brugsche Vaart wilde men pogen het sterk verzandende Zwin open te houden. Daarnaast moest ze als vaarwater een economische oppepper aan het voorland geven. Beide doelein den mislukten, maar wel kreeg de Brugsche Vaart als onderdeel van de Linie van Oostburg een belangrijke strategische betekenis in de 80-jarige oorlog. Zozeer Heemst. zelfs dat er rondom een groot le r,d t in beooj c en Ham ■- a ih a L ij ne A Vertrekpunt excursie. aantal fortificaties werd aan gelegd. waarvan er een aantal nog steeds zichtbaar zijn. Genoeg over de historie, ook al zou het leuk zijn om nog even in te gaan op de rol die het Groote Gat speelde bij de Belgische aan val op Oostburg in 1830. Maar kom. het wordt tijd om eens bij de huidige kreek te kijken. In de knotpopulier vlak bij het water miespert een pimpelmees. Voor hem is het tafeltje-dek-je vlak langs zo'n kreek. Het riet zit vol met bladluizen, rupsjes, thripsen en andere insekten die op het pimpelme- zenmenu staan. Er zijn veel meer insekteneters. Links en rechts fladderen bruine vogeltjes zingend boven het riet: rietzangertjes. Een eentonig "gesnor" wat verderop is afkom stig van de snor. Die laat zich niet zien maar verraadt zijn aan wezigheid door de hele dag lang zijn rateltje te laten opklinken. Er zijn wel meer van die vogels die je steeds weer hoort zonder dat je ze ook maar één enkele keer te zien krijgt. Het porcelein- hoen bijvoorbeeld is ook zo'n vogel die in het Groote Gat tot de tamelijk geregelde gasten be hoort, maar die zo zelden uit de dekking tevoorschijn komt dat je hem bijna nooit te zien krijgt. De meeste trefkans is er nog als je in het geschikte seizoen voor een paar uurtjes in de vogel observatiehut langs de oever duikt. Daar is altijd wel wat te beleven. Het schuwe, watervlug- ge dodaarsje zwemt vlak voor de hut langs: eindelijk kun je dat beest eens rustig bekijken zonder dat het onder duikt. Plevieren en kluten lopen met hun jongen op een kale plaat wat verderop. Het lijkt op een drooggevallen slijkplaat, maar in werkelijkheid is het een rif van de kalkskeletten van minuscuul kleine mosdiertjes: levende stenen. Die levende stenen zijn kenmerkend voor kreken met een brak milieu. Ook uit de plantengroei blijkt dat brak zijn. De rietvelden zijn doorspekt met de wit-paars bloeiende heemst, een lid van de kaasjeskruidfamilie, familie van de stokroos, die in schoonheid bepaald niet onder doet voor zijn gecultiveerde verwanten. Wilde selderij groeit vlak langs het water. Waar het weiland direct aan de kreek grenst is de plantengroei op zijn mooist. Je kunt er precies zien tot hoever de invloed van het brakke water reikt. Aardbeiklaver aan de zoute en pinksterbloem aan de zoete kant markeren die grens. In de loop van het zomerhalfjaar vallen steeds weer nieuwe stuk jes langs de oever droog. Afhan kelijk van het tijdstip van droog vallen domineert daar fioringras, zilverschoon of rode ganzevoet. Het plaatje van het Groote Gat is hiermee nog niet compleet. Maar wie nieuwsgierig is naar wat er nog meer te zien is wordt ver wacht op onze volgende wan deling. Die is op zaterdag 7 juli om 10.00 uur. Het vertrekpunt vindt u op bovenstaand kaartje

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1990 | | pagina 7