Voorjaar
In de broedtijd kiest de scholekster een hoge zitplaats 0111 de omgeving goed te kunnen overzien.
scholeksters en vormt deels de
oorzaak van de hoge vogel
dichtheden in de Ooster-
schelde. Het gaat hier dan ook
om een cultuur waarbij de
hoeveelheid mosselen veel
hoger is dan in een natuurlijke
situatie. Anders is het gesteld
met de kokkel visserij, waarbij
de natuurlijke kokkelbestanden
worden opgevist. De omvang
van de kokkelbestanden kan
jaarlijks sterk fluctueren. Uit
onderzoek weten we welke
hoeveelheden kokkels 's
winters minimaal in de Ooster-
schelde aanwezig moeten zijn
om de vogels, en niet alleen
scholeksters maar ook wulpen,
tureluurs, bonte- en kanoet-
strandlopers, zonder al te veel
sterfte door de winter te laten
komen. Eén en ander kan er
toe leiden dat aan de kokkel-
visserij, waarvan de intensiteit
de laatste jaren sterk is toege
nomen, tijdens een jaar met
lage hoeveelheden kokkels een
plaatselijk visverbod opgelegd
moet worden.
Een veel geopperde veronder
stelling in de discussies over
kokkelvisserij versus vogels is
dat de scholeksters nog vol
doende alternatieve voedsel
bronnen voorhanden hebben of
naar elders kunnen uitwijken.
Geen van beide veronder
stellingen is echter waar. Ten
eerste ontwikkelt elke jonge
scholekster zich als voedsel-
specialist: öf mosseleter, öf
kokkeleter. Hierbij heeft elke
vogel zijn eigen voedsel-
territorium. Ten tweede zijn
scholeksters erg traditioneel en
ontwikkelen een plaatstrouw
heid. Elk jaar keert een bepaald
beest naar een bepaald
gedeelte van de Oosterscheide
terug (opgebouwde terrein
kennis). En ten derde wordt de
Oosterscheide maximaal door
scholeksters bezet; alle mossel-
voedselterritoria bijvoorbeeld
zijn in gebruik. Is nu een
kokkelbank waar bepaalde
scholeksters altijd fourageerden
leeg gevist dan betekent dit dat
hij of zij in de Oosterscheide
naar een vreemd gedeelte moet
gaan, waarschijnlijk op een niet
voor hem/haar bekende
voedselbron moet overstappen,
en zich moet invechten tussen
reeds bezette plaatsen. Een
vogel zal dan ook niet gauw-
naar elders vertrekken, omdat
dit vaak de dood tot gevolg
heeft. Uit onderzoek is inder
daad naar voren gekomen dat
vele dode, ondervoede vogels
in één gedeelte van de Ooster
scheide gevonden werden,
terwijl er elders in de Ooster
scheide nog voldoende
voedselvoorraden aanwezig
waren. Het wegvluchten naar
andere, onbekende gebieden
buiten de Oosterscheide is voor
scholeksters waarschijnlijk een
nog grotere sprong in het diepe
dan zich ter plaatse zien te
redden.
Ook de veronderstelling dat de
hoeveelheid kokkels die
kokkelvissers laten liggen
voldoende soelaas aan de
vogels biedt gaat niet op.
Scholeksters kunnen maar een
uur na afgaand water effectief
fourageren op kokkels en
daarbij moeten de kokkel
dichtheden zo hoog mogelijk
zijn. Eigenlijk telt elke minuut
in het leven van deze vogels
om voldoende vetvoorraad voor
de winter en de trek te kunnen
opbouwen. Zijn de kokkel
dichtheden te laag dan ver
speelt een vogel uiteindelijk
meer energie met het voedsel-
zoeken dan dat het netto
bijdraagt aan de opbouw van
zijn reserves. Zodra de winter
dan een beetje toeslaat zullen
deze beesten het loodje leggen.
Als ze de winter overleven
beginnen de vogels die dicht bij
de kust broeden al in februari
hun broedplaatsen op te zoe
ken, als het weer er tenminste
naar is. Verder landinwaarts is
het wat later maar in april zijn
door het hele land de territoria
wel bezet en in de loop van
deze maand worden de eerste
eieren gevonden zodat we dan
een jaar rond zijn met de held
van ons verhaal.
8