De Zeeuwse natuur beheerd door: Gert-Jan Buth* Graslanden In het begin van deze eeuw werden door aankoop de eerste natuurgebieden veilig gesteld. De gedachte was toen dat in zo'n gebied de natuur volledig haar gang moest kunnen gaan en dat er niet meer aan beheersmaatrege len noodzakelijk was dan het plaatsen van een hek rond het gebied. Na verloop van tijd bleek echter de soorten rijkdom af te nemen en verdwenen er zeldzame soorten uit het gebied, terwijl die juist de aanleiding vormden om het terrein te verwerven. Vanuit dat gegeven ontwikkelden vlak na de Tweede Wereldoorlog de pionier-natuurbeheerders de theorie dat het in ons semi-natuurlijke landschap noodzakelijk is om in meer of mindere mate in te grijpen, dus aktieve beheers maatregelen uit te voeren, om de natuurwaarden in stand te houden. Een zogenaamd ..niets doen'- beheer op grote schaal kan eigenlijk alleen in situaties waarin de natuur nog „com pleet" is. Dus situaties waarbij kudden grote grazers natuurlijke graslanden in stand houden en grote roofdieren de aantalllen grazers beperken. Wat betreft Nederland hebben we het dan over de situatie van tientallen eeuwen geleden met rondtrek kende kudden elanden of edel herten en jagende wolven, beren en. later, de mens. Wat wij heden ten dage aan beheers maatregelen in onze geïsoleerd liggende, incomplete natuur gebieden uitvoeren, houdt in feite in dat de natuurlijke com ponenten die niet meer aan wezig zijn kunstmatig vervangen worden. In plaats van elanden grazen er nu 's zomers zwart bonte koeien of doet de maai- machine zijn werk. En in plaats van ontoegankelijke en gevaarlijke moerassige milieu's die ervoor zorgden dat de menselijke aanwezigheid in Zuidwest-Nederland lange tijd beperkt van omvang was, zijn er nu afrasteringen en uitgezette wandelroutes om plaatselijk de rust te handhaven. Zuidwest-Nederland is een uitgestrekt mondingsgebied van een aantal grote rivieren. Een estuarium wordt een dergelijke uitgestrekte riviermonding genoemd. Ondanks al onze inpolderingsaktiviteiten, dammenbouw en kanalisatie- werken, hebben de Zeeuwse natuurwaarden nog steeds een sterk estuarien karakter. De grote wateren, de zachte winters aan de kust, het open landschap, het bijna overal aanwezige zoute grondwater en de jonge, mariene gronden bepalen in sterke mate de hier aanwezige plante- en diersoorten. Met een beetje brede blik is Zeeland te beschouwen als één groot „wetland" met een grote variatie aan wetland-deelgebieden. Doorgaand in de benadering van Zeeland als een groot schalig estuarien gebied, zijn binnendijks vooral de grasland gebieden van belang. Bijvoor beeld oudlandgebieden als de Yerseke en Kapelse Moer, oeverlanden langs kreken en de graslanden van inlagen en karrevelden. Zonder beheersmaatregelen zou in een grasland de hoeveelheid plantaardig materiaal jaarlijks toenemen door toevoer van voedingsstoffen via het grond water en de lucht. Onder dergelijke omstandigheden gaan enkele snel groeiende grassoor ten en bijvoorbeeld brandnetels domineren, terwijl minder con- currentie-krachtige kruiden- soorten verdrongen worden. Om dat te voorkomen wordt door middel van begrazing of maaien een deel van de jaarlijkse gewasproduktie uit het gebied verwijderd. Via maaien en hooien wordt die gewas produktie sneller en ingrijpen der afgevoerd dan bij een beweidingsbeheer. Wanneer een nieuw grasland door Het Zeeuwse Landschap verworven wordt, heeft het meestal een historie van kunstmestgebruik achter de rug, waardoor de soortenrijkdom erg laag is. Het natuurbeheer in zo'n nieuw verworven gebied bestaat de eerste jaren daarom uit maaien en hooien, waardoor het milieu verschraald wordt en de soor tenrijkdom weer toeneemt. Na enkele jaren wordt meestal overgestapt op een begrazings- beheer. Begrazingsbeheer heeft namelijk een meer gedifferen tieerd effekt. Zo zal het vee het terrein plaatselijk sterker be- grazen dan elders, er ontstaan voedselrijkere milieu's bij de (vaste) poepplekken en de bodemstructuur van de telkens gebruikte looppaden zal vaster zijn dan daarbuiten. Extra variatie kan ontstaan doordat paarden, runderen en schapen verschillen in graasgedrag. De maaimachine wordt dan alleen nog gebruikt om even tueel aanwezige distelhaarden te maaien of om in de nazomer dikke plekken te maaien, zodat het grasland 's winters een zo aantrekkelijk mogelijk voedsel- gebied voor ganzen en eenden vormt. Beweiding is in veel gebieden noodzake lijk om de natuur waarden in stand te houden. Voor dat beheer wordt vaak de boer ingescha keld. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1991 | | pagina 6