stroomsnelheid van het water betrekkelijk groot. Waarnemin gen aan vissende sterns wijzen op de veronderstelling dat bij zeer grote stroomsnelheden, en die doen zich voor bij spring vloed. de visscholen geheel of gedeeltelijk uit de sneller stro mende hoofdgeulen verdwijnen. Naar het zich laat aanzien kun nen ze het niet opbrengen om tegen de stroom in te zwemmen en laten ze zich, de kleintjes het eerst, passief met de water stroom meevoeren naar plaatsen met lagere stroomsnelheden. Aangezien de stroomsnelheid evenredig is met het getijver- schil, is het aannemelijk dat de jonge vis zich met springtij over de Westerschelde in westelijke richting verplaatst. Wellicht dat de zandspieringen. als reactie op de toenemende stroomsnelheid, er toe overgaan om zich in te graven. Wat is nu de betekenis van de leefwijze en het gedrag van deze vissoorten voor de dwergsterns? Na aankomst uit de winterkwar tieren vissen de sterns, nagenoeg zonder uitzondering, langs plaat- randen, dijken en boven plassen die door de vloed op de slikken zijn achtergebleven. Voor de op brengst van dit jachtgebied moet veel moeite worden gedaan, ter wijl de maaltijden een betrek kelijk laag rendement hebben: de dunne zandspieringen zijn nog maar 3-4 cm lang. Als de weersomstandigheden om te vissen gunstig zijn, zijn de vogels binnen enkele dagen voldoende aangesterkt en begint de balts. Rond 15 mei vindt deze zijn hoogtepunt met de copulaties en de partnervoederingen. Er is nog geen broedterritorium te verde digen en de vogels houden zich daar op waar de vis relatief talrijk is. Het wijfje staat aan de water kant en het mannetje bevist niet ver weg een vast traject langs de oever. Binnen 15 minuten voert hij de partner tien zandspieringen. Even pauze. Na vijf minuten her haalt de procedure zich en wor den er weer een aantal visjes gevoerd, net zo lang tot het wijfje de vis weigert. Rond de 20e mei is het zwerven afgelopen en wordt de broed plaats definitief betrokken en begint de periode van het eier- leggen. Dit is het begin van de 4 eerste kritische fase in de broed- cyclus. Het wijfje produceert een legsel in 3-4 dagen dat 40-60% van haar eigen lichaamsgewicht uitmaakt. Reserves zijn in de voorafgaande dagen opgebouwd en ook in deze periode blijft het mannetje de thuisblijvende part ner van voedsel voorzien. Gemiddeld wordt per kwartier een zandspiering gevoerd, onge veer 60 per dag. Vanwege de te overbruggen af stand van vele honderden meters is de inspanning nu veel groter voor het mannetje met als gevolg dat de voedselbehoefte voor eigen onderhoud ook toeneemt. Kort nadat het legsel kompleet is, zorgt het wijfje weer zelf voor de kost en neemt het mannetje tijdens haar afwezigheid het broeden over. Aflossingen vinden veelvuldig plaats na broedperioden die uit eenlopen van 3 tot 40 minuten. Tussen 6 en 10 juni worden de kuikens geboren en dit is het begin van de tweede kritische periode. Het mannetje voorziet de kuikens van aan hun formaat aangepaste prooivissen: flinter dunne zandspiering. Het wijfje past op. Na enkele dagen veror bert ieder kuiken al 40-50 van deze minuscule visjes. Bij voldoende voedselaanbod groeien de kuikens snel. In de periode dat het energiegebruik zo snel toeneemt, dat deze met de voederingen van zandspie ring amper kan worden gecom penseerd. komen grote scholen Dwergstern met sprot en haring in de Deltawate- Siikens^ °re" ren. De oudervogels schakelen snel over op deze rijkere voed selbron; aanvankelijk alleen voor eigen onderhoud, maar als de kuikens wat gegroeid zijn en in staat zijn deze grotere rondvissen door te slikken, worden zij ook met sprot en haring gevoerd. Voor de dwergsterns begint de dag vroeg en zijn de dagen lang. De ouderzorg kent nauwelijks grenzen. Om vier uur in de och tend verlaten de eerste dwerg sterns de kolonie. In korte tijd eet het mannetje zijn buik vol en keert twintig minuten later met de eerste prooi voor de kuikens terug. Hoewel het wijfje honge rig is en heftig bedelt, verlaat zij de kuikens niet en houdt het vasten vol. Het mannetje stopt onverstoorbaar de kuikens één voor één vol met vis. Elke cere moniële hoffelijkheid jegens de partner en elke agressie van wege een territoriale schending van de buren blijft achterwege: roepend aanvliegen, voeren en vertrekken. Een klein half uur na de eerste voedering blijft het mannetje ineens schijnbaar on geïnteresseerd bij het gezin staan en poetst wat in de veren. Dit is voor het wijfje het signaal om te vertrekken en op zoek te gaan naar vis. Tussen vijf en zes uur in de morgen zijn de meeste oudervogels weer present op de broedplaats en neemt het leven van alledag zijn loop: ieder

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1991 | | pagina 4