Padden in Zeeland
Kees Musters'*
Padden moeten wel fascine
rende beesten zijn. Dick
Hillenius, zelf een groot
paddenliefhebber, schreef
eens dat de pad het dier is
dat het meest in sprookjes,
bijgeloof en beeldspraak
voorkomt. Jaarlijks verschij
nen er berichten in de krant
hoe tientallen mensen
padden helpen bij het over
steken van autowegen. Komt
dat omdat we ze eigenlijk
een beetje griezelig vinden of
juist omdat hun oranje
gouden ogen zo mooi zijn?
Doen ze ons misschien aan
oude goden denken ("kinde
ren van Moeder Aarde") of
zijn het gewoon koddige
goedzakjes?
Hoe het ook zij, voor biologen
zijn de echte padden (het
geslacht Bufo) een groep die bij
de staartloze amfibieën hoort.
Het verschil tussen kikkers en
padden is een kwestie van
spraakgebruik: padden zijn
meestal plompe, wrattige en
kruipende dieren, terwijl kikkers
slanke, gladde springers zijn.
Maar deze verschillen zijn niet
Wezenlijk: boomkikkers zijn
nauwer verwant aan de gewone
pad dan aan de groene kikker.
In Zeeland komen twee soorten
echte padden voor: de gewone
pad en de rugstreeppad. Ze zijn
uiterlijk makkelijk van elkaar te
onderscheiden door de heldere
gele, dunne rugstreep die alleen
de rugstreeppad heeft. Padden
zijn, net als de meeste andere
amfibieën, na het einde van de
larvale staat echte landdieren
die alleen voor het leggen van
eieren naar het water komen. Ze
leggen die eieren in snoeren (de
meeste andere kikkerachtigen
leggen eiklompen). Daaruit
komen kleine, pikzwarte dik-
kopjes (kikkervisjes zijn goud
bruin en meestal groter). Na een
aantal weken krijgen de
dikkopjes pootjes en verliezen
hun staart. Ze zijn nog steeds
niet groter dan een pinknagel
als ze het land op kruipen.
Pas na 3 a 4 jaar zijn ze vol-
Buiten de voortplantingstijd zul
je overdag zelden padden zien.
's Winters houden ze een
winterslaap onder de grond.
De rest van het jaar zijn ze
vooral 's nachts actief. Overdag
houden ze zich verborgen onder
de grond, onder planken of
stenen, tussen planten of
rotzooi. Als de zon onder gaat
gaan ze op jacht. Ze kiezen een
goed plekje uit en proberen
alles wat voorbijkomt en klein
genoeg is te pakken te krijgen.
Erg kieskeurig zijn ze niet:
wormen, slakken, insekten,
kikkertjes, ze lusten het alle
maal.
In de huid van padden zitten
talloze kliertjes die een giftige
stof produceren. Vlak achter de
ogen, op de bovenrand van de
kop, zit een aantal van deze
kliertjes in een brede, verdikte
band bij elkaar: de oorklier.
De gifstof is tamelijk sterk (in
sterkte vergelijkbaar met
strychnine) maar, omdat wij er
onder natuurlijke omstandig-
De rugstreeppad;
een soort die in
Zeeland talrijker is
dan in veel andere
delen van Neder
land.
6