Een brokje bodemhistorie door Laurens van der Pol Een overstroming en de gevolgen Wanneer in de vroege morgenuren jongelui op de fiets naar school rijden van Oost-Souburg naar Middel burg langs de Oude Vlissing- seweg, zullen weinigen van hen beseffen dat zij op een stukje weg fietsen, dat op een merkwaardige manier ontstaan is. Zouden we met een puls (een grondboor) een monster nemen midden in het wegtracé, dan zou dat misschien duidelijk kunnen worden. Dat monster daar kan natuurlijk niet, want door de menselijke beschaving zitten er zoveel leidingen onder en naast het wegdek verborgen dat wij met onze boor veel schade zouden aanrichten. Neemt u dus maar aan dat het onderzoek het volgende resultaat zal opleveren: Onder het straatdek vindt u een laag zand van vreemde oor sprong die door de gemeente voor de aanleg van de weg werd aangebracht. Daaronder zit zavel die naar beneden over gaat in zand. Dit rust op zogenaamde blauwe klei. Gaan we met onze puls een grondmonster nemen op 50 meter buiten het wegtracé, dan vinden we iets anders. We missen uiteraard het zand van gemeentewerken. Na een laagje humus van de bodem begroeiing komt er een laag zware vette zeeklei. Daaronder geen zand maar een stevig in elkaar gedrukte laag veen. Onder het veen volgt weer de blauwe klei. Vergelijken we onze monsters, dan zien we dat het veen en de klei in ons monster van de Oude Vlissingseweg ontbreken. Hoe zou dat komen? Voor het antwoord op deze vraag, en dat wordt een heel verhaal, moeten we ver terug naar de tijd dat ons land bezet w as door de Romeinen. Het ge bied dat nu de provincie Zeeland vormt, zag er toen wel heel anders uit. Geen zeearmen als de Ooster- en Westerschelde. Van eilanden als Walcheren of Zuid-Beveland geen spoor. Wat westelijker dan nu bevon den zich duinen langs de kust. Achter de duinen was veen ontstaan. Het vormde een enorme vlakte, die zich uitstrekte tot in het huidige Noord- Holland. In het oosten werd het begrensd door hogere zand gronden. Met uitzondering van enkele nu tegen de grens gelegen gebieden in Zeeuws- Vlaanderen en een klein gebied rond de monding van de toen malige Schelde was onze hele tegenwoordige provincie met dit zogenaamde Hollandveen bedekt. De Schelde die door dit landschap stroomde was een normale laaglandrivier die tussen het hedendaagse Walcheren en Schouwen met een verbrede monding de zee bereikte. Er woonden toen in deze streek al wel mensen; er zijn uit de Romeinse tijd woonsporen, o.a. op Walcheren, gevonden. Dat er hier ook Romeinen kwamen, blijkt uit de aanwezigheid van resten van de Nehalenniatempel bij Domburg en een soortgelijk heiligdom in de buurt van Colijnsplaat waar men van de bodem van de Oosterschelde overblijfselen heeft opgevist. Nog voordat de Romeinen onze gebieden verlaten hadden ver anderde de toestand hier totaal. De oorzaak was een rijzing van de zeespiegel. 250 jaar n.C. werden de duinen tussen de Scheldemond en het huidige Zwin doorbroken. Het zeewater overstroomde een groot deel van het „Zeeuwse" veen. De bewo ners waren verdwenen. In het gebied van het tegenwoordige Walcheren, waartoe de rest van het verhaal beperkt zal blijven, drongen zich verbredende en verdiepende geulen vanuit het noorden diep het veen in. Deze overstroming staat bekend als de Duinkerker transgressie li. In de geulen met een sterke eb- en vloedstroom werd het veen volledig weggeschuurd. Naast de geulen werd het veen door het zeewater overspoeld. Het ver dronk maar bleef wel groten deels behouden. Omdat daar weinig stroom stond konden de lichte door het water meegevoer de deeltjes bij vloed op het veen bezinken. Zo werd het veen met Fijn-zandige ruggen op Walcheren naar Van Veen. Veere" .jjp Cr/jpik er kt Weitkqpe//i 2.ovUldnde. Mjdde !k> cd Koude k'èfict Vhssindrr}. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1991 | | pagina 6