Snelle verplaatsing
opgeloste stoffen
Figuur 2.
Mate van water
afstotendheid op
5 cm diepte in het
duingebied van
Schouwen.
Foto 3
Karakteristieke
vochtpatronen in
duinzand onder
buntgras en mos,
in een horizontaal
vlak op een diepte
van 3 cm.
pervlak van duinzand slechts
over enkele centimeters diepte
bevochtigd is. Als in het zand
wordt gegraven, is zichtbaar dat
het water slechts plaatselijk, via
de zogenaamde voorkeursba-
nen, dieper het zand is binnen
gedrongen. Droog en nat zand
komen hierdoor direct naast
elkaar voor. Karakteristiek zijn in
dit geval de ronde natte vlekken
die men vaak op 2 a 3 cm. diepte
aantreft onder een vegetatie van
buntgras en mos (foto 3).
Ook na een langdurige periode
van neerslagoverschot is het nog
mogelijk stofdroog zand op
geringe diepte in de duinen aan
te treffen, zoals onder meer
bleek onder een vegetatie van
buntgras en mos. Eind maart
1988 troffen we nog steeds
droog zand aan, nadat er sinds
oktober 1987 meer dan 500 mm.
neerslag was gevallen. Ook on
der de andere vegetaties wordt
het duinzand zeer onregelmatig
bevochtigd, zoals de laatste jaren
herhaaldelijk werd waargeno
men. De grote verschillen in be
vochtiging van het duinzand en
het over en door de oppervlakte-
laag naar lagere plekken stro
mende water, oefenen daarom
een belangrijke invloed uit op de
vestiging en handhaving van
vochtminnende plantesoorten
Bij onderzoek naar transport van
water en stoffen vanaf het op
pervlak via de onverzadigde
zone in de bodem naar het
grondwater worden vaak simu
latiemodellen gebmikt.
De meeste van deze modellen
zijn gebaseerd op de veronder
stelling dat de vochtopname
door de grond overal hetzelfde
is. Recent onderzoek heeft ech
ter aangetoond dat deze model
len vaak onvoldoende het
fysisch gedrag van water en
opgeloste stoffen in waterafsto
tende zandgronden kunnen
voorspellen. Bij een veldexperi-
ment in een duinzandgrasland
bleek dat de als merkstof aan het
oppervlak toegediende bromide,
via voorkeursbanen, veel sneller
het grondwater bereikte dan
modellen, die uitgaan van gelijke
wateropname. Bovendien de
monstreerde dit experiment een
sterke afname van de verblijftijd
van opgeloste stoffen in de bo
dem en daarmee van de reistijd
naar het grondwater. De capaci
teit van de grond om te filteren
of te dienen als tussenstation
voor omzetting en afbraak van
afvalprodukten, wordt hiermee
geringer en het risico voor
grondwater- en drinkwater
verontreiniging groter.
L. W. Dekker is werkzaam bij de
afdeling Bodemfysische Trans
portverschijnselen en E.B.A.
Bisdom bij de afdeling Micro-
morfologie en Bodemstructuur
van DLO-Staring Centrum,
Instituut voor Onderzoek van
het Landelijk Gebied (SC-DLO),
Wageningen.
9