Saeftinghe een voorbeeld is?
Schapen zijn van origine
bergdieren. Welk belang van het
natuurbehoud wordt gediend
met hun aanwezigheid op
buitendijkse schorren, in feite
de bodem van de zee?
Om dit te begrijpen moeten we
in de geschiedenis teruggaan tot
voor het begin van de invloed
van de mens op het landschap.
Gaat U even mee?
Na het einde van de laatste
ijstijd, het Weichselien, zo'n
10.000 jaar geleden werd het
klimaat in snel tempo warmer,
begon de zeespiegel te rijzen en
ontstond een dynamisch kust
landschap waarvan we de laat
ste fase in Saeftinghe kunnen
zien. Gezien vanaf deze plek,
zover stroomopwaarts van de
Schelde, was de invloed van de
zee aanvankelijk gering. Uitge
strekte venen en moerasbossen
kregen de gelegenheid zich hier
te ontwikkelen en in dit land op
de grens van zoet en zout
moeten zich volgens de huidige
inzichten, net als verder stroom
opwaarts in de rivierdalen, re
gelmatig groepen grote grazers
hebben opgehouden. Elanden,
rendieren, herten en reeën en
wellicht zelfs oerrunderen heb
ben oorspronkelijk hun stempel
gedrukt op de oeverlandschap
pen van het Schelde estuarium.
Door hun selectieve graasgedrag
veroorzaakten zij mozaiekpatro-
nen in de vegetatie. Bossen
werden afgewisseld met velden
van zode- of pollenvormende
grassen en tal van bloemdra
gende planten. De variatie in de
plantengemeenschappen leidde
tot een al even sterke variatie in
de dierenwereld, het meest
opvallend bij de vogels. Onder
de hier overwinterende trek
vogels bevinden zich tal van
graseters. Alle ganzensoorten en
onder de eenden de smienten
herkennen de weiden vanuit de
lucht en keren jaarlijks naar hun
vaste fourageerplaatsen terug.
Ook tal van broedvogels zoeken
de ruimte van de weiden of juist
de beschutte randen daarvan.
Tureluurs, kievitten, grutto's en
kemphanen en andere vinden
hun ecologische nis in het
begraasde oeverland. Dat alles
weten wij uit recent onderzoek
in de Waddenzee en het Delta
ïapen zetten de
jtte om io korte
zige vegetatie en
hogen zo de
iinrw aarde
•t de kudde
weg naar huis
gebied, en zo moet het zijn ge
weest in de voorgaande millen
nia. Met de toenemende invloed
van de zee rond het begin van
de jaartelling veranderde het
estuariumlandschap ingrijpend.
Het zoute water deed de bomen
sterven en de veengroei stop
pen en geleidelijk aan kwam
een geheel andere vegetatie van
zoutminnende planten ervoor in
de plaats.Ter hoogte van Saef
tinghe moet deze verandering
omstreeks het jaar 300 zijn
begonnen in het westelijk deel,
maar de invloed van de grazers
bleef feitelijk dezelfde. Nu
waren het de velden Zeebies en
Zeeaster die werden terugge
drongen om plaats te maken
voor weiden van Kweldergras
(zodevormer) en Schorrezout-
gras (pollenvormer) afgewisseld
met bloemdragende kruiden als
Zeealsem, Zeeweegbree, Melk-
kruid. Gerande schijnspurrie etc.
Voor de eerder genoemde vo
gelsoorten was dit nieuwe mo
zaïek minstens zo aantrekkelijk
en daarmee hebben we het na
tuurlijke patroon van het schor
zo dicht mogelijk benaderd.
Vermoedelijk tijdens de storm
vloed van 838 brak een dek-
zandrug (die nu nog onder
gronds van Hulst in noordooste
lijke richting naar de radartoren
voor het Hondegat loopt) door,
kreeg de Schelde haar huidige
monding, en werd ook oostelijk
Saeftinghe aan de invloed van
de zee blootgesteld.
Intussen had de mens grote in
vloed gekregen op zijn natuur
lijke omgeving. Dankzij archeo
logisch onderzoek in Nieuw
Namen weten we dat al kort na
de laatste ijstijd in dit gebied
mensen aanwezig waren. Aan
de hand van vuursteen werk
tuigen en aardewerkresten kun
nen tenminste drie opvolgende
culturen van jager-verzamelaars
worden herkend. Zij zullen
zoals elders hun aandeel heb
ben gehad in het verdrijven en
gedeeltelijk zelfs uitroeien van
de grote grazers.
Maar zij moeten hun kunst, de
weidecultuur, van hen hebben
afgekeken want sinds de ijzertijd
nemen de gedomisticeerde
11