De verlanding van het Land van
Saeftinghe
door Onno van Kleef, Nelie Houtekamer en Maarten Meulblok
Verlanding
Opslibbing van de
schorren
Verzanding van de
geulen
fi uur 1
(allen werkzaam bij Rijkswaterstaat, Directie Zeeland)
Het Verdronken Land van Saeftinghe is het grootste aaneen
gesloten schor van West-Europa. Het is een uniek natuur
gebied en bekend om haar rijkdom aan vogels, vegetatie en
uitgestrektheid. Tijdens stormvloeden in 1570 en 1574 is het
Land van Saeftinghe grotendeels overstroomd. In 1584,
tijdens de tachtigjarige oorlog, werden de laatste dijken van
het Land van Saeftinghe om militaire redenen doorgestoken.
In het overstroomde land werden door de werking van eb en
vloed diepe geulen uitgesleten. Door natuurlijke aanslibbing
en schorgroei op de hogere delen konden na beëindiging van
de tachtigjarige oorlog grote delen van het gebied worden
ingepolderd. In 1717 "verdronk" weer een groot deel van het
ingepolderde land. Nieuwe inpolderingen volgden, tot in
1907 de Hertogin Hedwig polder als laatste werd bedijkt,
hl 1933 heeft het proces van schorgroei een flinke impuls
gekregen door de aanplant van Engels slijkgras: in korte tijd
is daarna het oppervlak aan schorren in de Westerschelde
verdubbeld.
Momenteel wordt er bij Rijks
waterstaat gezocht naar andere
mogelijkheden om de vaarweg
naar Antwerpen voldoende diep
te houden, waarbij de natuur
functie van de Westerschelde
kan worden behouden, hersteld
en zo mogelijk verder ontwik
keld. Dit wordt onderzocht in
het project OOSTWEST (zie
kader). In dit project is ook
aandacht voor Saeftinghe en de
verschillende functies die het
gebied heeft. Dit artikel beperkt
zich voornamelijk tot de morfo
logie van Saeftinghe (morfologie
is de studie van de vormen van
het aardoppervlak)
Proces van Schorvorming
Zoals uit de eerste alinea al
bleek heeft sinds het overstro
men van het Land van Saefting
he het proces van verlanding de
ontwikkeling van Saeftinghe
bepaald. Dit proces is nog
steeds actief, en lijkt ook de
ontwikkeling van Saeftinghe in
de nabije toekomst sterk te be
palen. Verlanding is het proces
van ophogen en uitbreiden van
schorren en platen, en het on
dieper worden van geulen. I Iet
wordt veroorzaakt doordat meer
zand en slib door de vloed-
stroom wordt aangevoerd dan
er door de ebstroom wordt
afgevoerd. Dit verschil tussen
aanvoer en afvoer kan veroor
zaakt worden doordat zand en
slib door een dichte vegetatie
worden ingevangen, of doordat
de vloedstroom sterker is dan
de ebstroom en zodoende meer
zand en slib kan transporteren.
Het gevolg van verlanding is dat
het watervolume waarmee een
gebied overstroomt (het "vloed
volume") afneemt.
I I zand klei
Het principe van het proces van
verlanding wordt uitgebeeld in
figuur 1. In eerste instantie gaat
het om een laag gelegen plaat
die bij elke vloed wordt over
stroomd. Op de delen die lang
genoeg droogvallen kunnen
zich planten vestigen. Tussen de
planten neemt de stroomsnel
heid van het water dat tijdens
de vloed het gebied overstroomt
af. Door deze afname kan het in
het water zwevende zand en
slib niet meer getransporteerd
worden, waardoor het bezinkt.
Aangezien zandkorrels moeilij
ker door water te transporteren
zijn dan slibdeeltjes, zullen deze
als eerste uitzakken. Dit gebeurt
bij de grens van het begroeide
met het niet-begroeide gebied
(de oeverwallen). De fijnere
slibdeeltjes blijven langer zwe
ven. en zakken dan ook pas uit
in het midden van de begroeide
gebieden (de kommen). Tijdens
de eb worden de zand-en slib
deeltjes niet meer opgenomen
omdat ze beschut liggen tussen
de vegetatie. De kommen zijn
door de lagere ligging over het
algemeen natter dan de oever-
wallen. Het schor blijft gedu
rende lange tijd in hoogte groei
en. Door deze ophoging wordt
de hoeveelheid water waarmee
het gebied overstroomt steeds
kleiner. I lierdoor nemen ook de
stroomsnelheden in de geulen
af. waardoor ook daar opslib
bing kan plaatsvinden. Uitein
delijk is het schor zo hoog ge
worden, dat het gebied nauwe
lijks nog wordt overstroomd, en
de geulen bijna zijn verdwenen.
Buiten de verlanding die tot
stand komt door het invangen
van slib door de vegetatie treedt
ook verlanding op doordat het
zand in ondiepe getijgeulen,
zoals de geulen die zich in
Saeftinghe bevinden, in het
algemeen naar binnen wordt
"geduwd" door het getij. De
getijgolf. die vanuit de Noordzee
twee maal per dag de Wester
schelde doorloopt, wordt name
lijk vooral in de ondiepe geulen
sterk vervormd. Het dal van de
19