Seizoensgebonden
veranderingen in de
aquatische fauna.
Het schor als
kraamkamer.
moedelijk de belangrijkste oor
zaak van het gevonden verschil.
Typische voorbeelden van de
tweede groep zijn tong, zee
baars en harders. Twee andere
grondelsoorten: het dikkopje en
lozano's grondel, twee haring-
achtigen: haring en sprot, en
een derde platvissoort, namelijk
schol, zijn in hoge aantallen in
het estuarium aanwezig, maar
maken slechts onregelmatig
gebruik van het schor. Van tong
worden enkel de allerkleinste
stadia, (minder dan 2 cm), en
dan nog in lage dichtheden,
aangetroffen. Toch kan het
schor belangrijk zijn voor deze
soort omdat tongetjes van die
grootte in het estuarium zelf nog
veel minder aangetroffen wor
den. Jonge zeebaarzen maken
intensief gebruik van het schor,
maar ook van de intergetijde-
gebieden in het estuarium zelf.
Van de derde groep werden in
het voorjaar talrijke glasaaltjes
aangetroffen tijdens hun migra
tie naar zoetwater. Van de vier
de groep werd af en toe een
snoekbaars of een tiendoomige
stekelbaars gevangen. Deze
typische zoetwatervissen zijn
geen ongewone gasten in het
brakwaterdeel van de Wester-
schelde. Behalve de vissen zijn
de grijze garnaal, de brakwater
steurgarnaal en de strandkrab
de voornaamste vertegenwoor
digers van de epifauna die van
het schor gebruik maken. Van
het hyperbenthos zijn twee
soorten aasgamalen en zeer
belangrijk in de schorfauna.
Door hun hoge aantallen domi
neren ze de fauna, zowel nume
riek als in gewicht, gedurende
de meeste seizoenen.
Aasgamalen zijn ook een zeer
belangrijke component van de
aquatische fauna in de Wester-
schelde. Het zijn omnivore
dieren die enerzijds grazen op
de gigantische hoeveelheid
detritus dat de Westerschelde
binnenkomt via de Schelde en
zich anderzijds ook voeden met
zoöplankton. Vrijwel alle
epifaunasoorten voeden zich
vanaf een bepaalde grootte met
aasgamalen en zo vormen deze
dieren een belangrijke schakel
in de voedselketen van het
brakke deel van de Westerschel
de. Er zijn bepaalde indicaties
dat het schor voor de aasgarna
len een bijzondere en misschien
zelfs essentiële rol vervult in de
voortplanting. Zo worden in
bepaalde periodes vrijwel enkel
drachtige wijfjes of juveniele
aasgarnalen aangetroffen.
De meest voorkomende vlo
kreeften in het schor zijn Coro-
phium volutator
(het slikkreeftje), Orchestia gam-
marellus, Gammarus salinus en
Gammarus zaddachi. De eerste
soort is een typische bewoner
van de aquatische bodemfauna
en de tweede is een terrestri-
sche soort die nauw verwant is
met de strandvlo. Beide komen
in zeer hoge aantallen voor op
het schor en worden regelmatig
zwemmend waargenomen.
Slechts drie soorten pissebedden
Eurydice pulchra, Sphaeroma
rugicauda en de halfparasitaire
Paragnathia formica zijn alge
meen. De vlokreeften en pisse
bedden leven eveneens van het
dood organisch materiaal dat
het schor inspoelt.
winter toe (november-
december) zijn jonge dieren niet
meer op het schor aanwezig.
Ze migreren na de zomer naar
diepere delen van het estuarium
of naar zee.
De structuur van de gemeen
schap is behoorlijk stabiel,
d.w.z. dat dezelfde soorten het
hele jaar in ongeveer dezelfde
verhoudingen voorkomen. Er
zijn enkel verschillen in soorten
samenstelling waar te nemen
tijdens het voorjaar en de
zomer-nazomer periode. In de
lente (maart tot mei-juni) wordt
in de fauna gekenmerkt door de
aanwezigheid van zeer jonge
botjes en tongetjes, jonge
garnalen in zeer hoge densitei
ten, jonge harders en scholletjes.
De zomer (juni-oktober) heeft
de jonge brakwatergrondel, de
zeebaars en de strandkrab als
typische soorten. De kleine
garnalen zijn dan nog steeds
aanwezig maar in mindere mate
dan in het voorjaar. Naar de
Voor bot, de harder en de gar
naal kunnen we met zekerheid
stellen dat de kreken van het
studiegebied als belangrijke
kraamkamer fungeren. De dicht
heden van deze soorten zijn
immers veel hoger in het schor
dan in het estuarium. Voor
zeebaars heeft het schor, naast
de plaatgebieden van het estua
rium, een belangrijke kraam-
kamerfunktie. Tong en schol
komen in de onderzochte kreek
in te lage aantallen voor om dit
deel van Saeftinghe als kraam
kamer voor deze soorten te
noemen.
De jonge botjes zijn nooit groter
dan 10 mm. Dit is zowat de
lengte die deze dieren bereiken
wanneer ze, na een planktoni-
sche levensfase, als larve
metamorfoseren. Grotere dieren
werden zeer zelden gevangen.
Dit duidt op een specifiek
gebruik van de kreken tijdens
de vroeg postlarvale fase. Na
juni zijn er geen jonge botjes
meer in het schor aanwezig. Ze
worden dan wel in het estua
rium gevonden, waar ze onder
tussen groter zijn en verder
opgroeien. Dezelfde observatie
werd gemaakt voor zeer jonge
garnaal. De meeste garnaaltjes
die het schor opzwemmen zijn
De Harder is zeer
talrijk in de geulen
van Saeftinghe
24