Het schor als voedselgrond. ters vinden hun kleiner dan 10 mm terwijl de grotere lengteklassen veelvuldig in het estuarium aangetroffen worden. Beide soorten blijven met het laag water achter op het schor in poeltjes en in het resterende getijdewater. De getijde- afhankelijke migraties van deze dieren door het schor gebeuren bij de laagste stroom- snelheden. Dit valt in de onder zochte kreek bij het begin van vloed en op het einde van eb. Indien deze kleine dieren volledig passief met de getijden zouden meebewegen, zou men de hoogste aantallen verwach ten rond hoogwater wanneer de hoogste stroomsnelheden optre den. Het heeft er dus alle schijn van dat de dieren werkelijk actief kiezen voor het schor en ook dat ze proberen om er een zo groot mogelijk deel van de tijd door te brengen. Behalve de, zo laat mogelijk terug- migrerende dieren, blijven heel wat jonge garnaaltjes en botjes achter op het schor bij laag tij. Waarschijnlijk is dit gedrag evolutief ontwikkeld om maximaal voordeel te halen uit de kinderkamer: op deze wijze kunnen ze ontsnappen aan roof door grotere dieren (die niet op het schor kunnen achterblijven) en blijven ze, ook tijdens laag water, profiteren van een hoger voedselaanbod. Anderzijds lopen de achterblijvers op zonnige dagen de kans om met hoge temperaturen en stijgende zoutgehaltes geconfronteerd te worden. Bij harde regen kan het zoutgehalte dan weer snel en spectaculair dalen. De balans tussen voor- en nadelen, en misschien ook de beperkte ruimte, maken vermoedelijk van dat een deel van de populatie niet de 'blijfstrategie' volgt. In het geval van Saeftinghe zijn de vroegste levensstadia voor bot en garnaal afhankelijk van de kreken. Garnaal en bot nemen een belangrijke positie in in de voedselketen van het oostelijk deel van de Westerschelde. Indien nog meer schoropper vlak zou komen te verdwijnen, kan dit gevolgen hebben voor de populaties van beide soorten en mogelijk ook op andere schakels in de voedselketen. Vanaf juni verschijnen de eerste postlarve brakwatergrondels, de zeebaarzen en de strandkrab- ben. De aantallen kleine gron- deltjes die het schor opzwem- men zijn soms indrukwekkend (tot meer dan 10 per kubieke meter). De volwassen brak watergrondel blijft steeds na drukkelijk aanwezig in het schorsysteem: het afzetten van de eitjes gebeurt onder schelpen of stenen in de kreken. Jonge visjes en krabbetjes blijven zoals de botjes en de garnaaltjes, eveneens achter op het schor bij laag water. De grondeltjes blij ven vooral in de pannen hoger op het schor. Zeebaarzen zijn afhankelijk van estuaria om op te groeien en maken in hun eerste zomer intensief gebruik van schorkreken. Harders lijken ook gebruik te maken van het schor tijdens hun vroege levens stadia maar werden niet efficiënt gevangen met de gebruikte vis techniek. In het voorjaar wordt de diklipharder, in het najaar de dunlipharder aangetroffen. Met het opkomende getij zwem men jonge zeebaarzen en gron dels en volwassen bot de kreken binnen om de hoge aantallen prooidieren van het benthos te bejagen. Maaganaly ses toonden aan dat aanzienlijk meer prooien in de magen aanwezig zijn bij dieren die het schor verlaten dan bij dieren die het schor binnenkomen. De prooien die het meest worden aangetroffen in de magen van de buitenzwemmende vissen zijn trouwens slikkreeftjes en zagers. Het seizoen waarin de grondels en de zeebaarzen het sterkst aanwezig zijn valt samen met de dichtheidspiek van de bodemfauna in de kreken. De voortplanting van deze vissen is dus mogelijkerwijs afgestemd op de aanwezigheid van hun voor naamste prooien. Van strand- krabben werden nog geen maaganalyses gedaan maar het is aannemelijk dat ze om dezelf de reden het schor opkwamen. In november hebben deze drie soorten het schor verlaten. Ook bij de kleine garnalen werd een betekenisvolle stijging waargenomen in de maagvulling bij de buitengaande dieren. Maaganalyses wezen opnieuw uit dat de bodemdieren als prooi werden meegenomen. De zeebaarsjes die in de Wester schelde aanwezig zijn, gaan na drukkelijk de kreken als voed selgrond gebruiken. Wanneer nog meer kreekoppervlak in de Westerschelde zou verdwijnen, kan het belang van de Wester schelde als kraamkamer voor deze soort verder teruglopen. In juni zijn de aantallen aas- garnalen op het schor duizeling wekkend: meer dan 200 dieren per kubiekemeter water. De exacte reden waarom de dicht heden net in juni zo hoog zijn, is niet bekend. Mogelijk kan dit te maken hebben met het seizoensgebonden verschil in de biologische afbreekbaarheid van het organisch materiaal dat aanwezig is in het schor. Ook aasgarnalen worden door de vissen die in het schor aanwezig zijn sterk bejaagd. Misschien komen de zeebaarzen en de grondels niet enkel het schor op om de bodemfauna te bejagen, maar volgen ze ook hun prooipopulaties, onder andere aasgarnalen, in hun getijde migraties. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1993 | | pagina 25