Nachtvlinders op Ter Hooge door AJ.H. Baron van Lvnden D. Vestergaard In ons eerste artikel (jaargang 9, nr. 4 van december '93) hebben we al even één nachtvlinder vermeld, de Kolibrievlinder (Macroglossa stellatarum), omdat hij graag overdag op de lavendelbloemen komt, als een helicoptertje boven de bloemen hangend en met z'n lange tong de nectar peurend. Overdag vliegen, doen overigens wel meer nachtvlinders. Maar wat is nu het fundamentele verschil tussen de twee groepen? Bij de dagvlinders zijn de sprieten 'geknopt', d.w.z. aan het eind van knopjes voorzien, terwijl de sprieten van de nachtvlinders draadvormig of gekamd zijn: over hun hele lengte voorzien van een aaneengesloten massa 'veren', haast te vergelijken met vogelveren en soms heel breed uitstaand. In de praktijk zie je echter meestal vrij gemakkelijk of je met een dagvlinder dan wel een nachtvlinder te doen hebt. Vaak noemt men ze 'uilen' en als ze heel klein zijn, 'motjes'. Er bestaan véél meer nacht- dan dagvlinders, ook in ons land. In dit bestek kunnen we er dan ook helaas slechts een greep uit doen, terwijl ook de ruimte ontbreekt om over hun uiterst boeiende levenswijze veel te vertellen. De Kolibrievlinder behoort tot de grote familie der Pijlstaarten, zo genoemd, omdat de rups op het achterlichaam van een pijl is voorzien. Bekende soorten in ons land zijn de Liguster-, Linde- en Populierpijl staart. De meeste soorten hebben ook prachtige kleuren, zoals het Avond rood Deilephila elpenor), waarvan de rups zich voedt met het groen van wilgeroosje en basterdwederik. De meeste pijlstaarten hebben een flinke spanwijdte; de kolibrievlinder is één der kleintjes van de familie. We laten nu van Lynden eerst aan 't woord, waarbij we uit zijn dagboeken citeren: "Behalve met dagvlinders heb ik veel gekweekt met verschillende soorten nachtvlinders. Vaak is dat helemaal niet moeilijk, vooral als je er een zgn. 'rupsenkast' op na houdt, w 'NqJuIjfi; - ■ÉMpA f Y. '7 jk -- ^7; -iin^w tri V b» 1 Lindepijlstaart een soort grote doos van latjes, waartussen gaas is gespannen en aan de voorzijde voorzien van glas. De bodem bestond in mijn geval uit hout." Ter illustratie van het gemakkelijk kweken, het volgende: "Op 1 juni 1934 overrijd ik met de fiets een grote 'spinner', een exemplaar van de Grote Hermelijnvlinder (Centra vinula), een tot de familie der 'Bulte naars' (Notodontidae) behorende soort, waarvan de rups op populieren leeft. Ik neem het nog levende insekt mee naar huis; na enkele uren zijn er al acht eitjes gelegd en de volgende dag is dit aantal tot 17 opgelopen. Op 14 juni komen de eerste rupsjes uit het ei." In diezelfde tijd kweekte ik ook Wapendragers (Phalera bucephala), een ander lid van de grote familie der Notodontidae, maar volkomen anders getekend. In tegenstelling tot de witte Hermelijn met z'n donkere vlekken, heeft hij prachtig grijze, fijn- getekende vleugels met aan de tophoek een grote, roomkleurige-gele vlek. De zwart-met-gele ruigbehaarde rupsen vind je op eik, iep en allerlei andere loofbomen. Een fraai lid van dezelfde familie is Notodanta tremula, de Brandvlerk- vlinder. Hier is het 'monnikskapje' op de kop, dat ook vele andere soorten siert, al heel duidelijk. De kleuren: zwart, wit en bruin vormen een prachtig mozaïek. Heel opvallend is de rups van de Kameeltjesvlinder (Eligmodanta ziczac). Ik vond hem op 'Ter Hooge' op een populier op 11 juli 1942. Doordat de rups, vóórdat ik hem kon uittekenen, zich reeds verpopt had, volgt hier de beschrijving, die ik er indertijd van maakte: "Het dier is paarsachtig van kleur en bezit op de rug twee lobben, die er inderdaad uitzien als de bulten van een kameel. Hierbij komt, dat de rups in rusttoestand de kop en 'haks' omhoog houdt, wat de gelijkenis met het schip der woestijn nog verhoogt. Tenslotte houdt het diertje, om het potsierlijke op de spits te drijven, in rusttoestand de 'staart' met de laatste naschuiver omhoog. Op dit achterste deel gaat de paarse kleur in violet over, dus bijna rood. Wanneer hij eet, omvatten ook de achterste naschui- vers het blad, zodat de gehele rups tamelijk vlak ligt. Typisch was ook, dat dikwijls een gedeelte van het lichaam ten opzichte van de rest enigszins getordeerd was, b.v. het voorgedeelte ten opzichte van de rest De rups was, vóór zijn verdwijning onder de grond, denk ik, 5 a 6 cm. lang." 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1994 | | pagina 18