Op zoek naar dijkplanten door Chiel Jacobusse Dijken zijn voor plantenliefhebbers heel interessant. Je vindt er een groot aantal zeldzame plantesoorten die elders weinig of niet voorkomen. De meest bekende is wel de wollige distel, die in Nederland alleen maar voorkomt op enkele dijkjes in de omgeving van Ovezande, op Zuid-Beveland. Maar er zijn meer exclusieve dijkplanten. De Vlaamse Peterselie bijvoorbeeld, die op een paar plaatsen in Zeeuws-VIaanderen te vinden is komt verder nergens voor, en hetzelfde geldt voor akkerdoornzaad en mantelanjer. Wat maakt de dijken zo bijzonder? Het is eigenlijk een samenspel van factoren. Heel belangrijk voor planten is liet microklimaat. Op dijkhellingen, vooral als ze op het zuiden of op het westen geëxposeerd zijn kan de temperatuur flink oplopen. Daarbij Kruis distel Wilde marjolein komt dat de meeste dijken een kalkrijke bodem hebben, en dat houdt in dat ze goed ontwateren, en dus snel opwarmen. Niet toevallig dus dat de bijzondere dijkplanten veelal soorten zijn die hun zwaarte punt (ver) ten zuiden van ons land hebben. En evenmin is het toevallig dat dijkhellingen vaak veel overeen komst vertonen met duinhellingen en met de krijtgraslanden in Zuid- Limburg. Soorten die deze gebieden gemeenschappelijk hebben zijn bijvoorbeeld donderkruid, glad parelzaad en driedistel. Hoewel, van de laatste plant is het nog maar de vraag of die nog wel op de dijken voorkomt. Want het gaat niet goed met de flora van de Zeeuwse dijken. Dat ze zich zo rijk konden ontwikkelen is voor een deel ook te danken aan het beheer dat in het verleden op de dijken gevoerd werd. Vrijwel alle dijken waren in gebruik als weidegronden voor rondtrekkende schaapskudden. Tot ver na de tweede wereldoorlog was een rondtrekkende herder met zijn kudde een alledaags beeld op de Zeeuwse dijken. Maar door de verhoging van de loonkosten en de prijsontwikkelingen in de landbouw werd het schapen wachten een onrendabele aktiviteit. Tot in de jaren zestig hield een enkeling het nog vol, maar toen verdwenen ook de laatste kudden uit het landschap. En daardoor begonnen de dijken te verruigen. Dat is een proces waarbij enkele dominante plantesoorten zich steeds meer op de voorgrond dringen, ten koste van de overige flora. In het begin leek het allemaal zo erg niet. De dijkplanten bloeiden uitbundiger dan ooit, omdat ze niet langer werden afgegraasd door de rondtrekkende schapen. Maar sluipenderwijs begonnen ruigtkruiden op te dringen. Distels, brandnetels, bramen en verschillende forse grassoorten, zoals het rietzwenkgras en de glanshaver gingen meer en meer het beeld bepalen en dat werd van jaar tot jaar erger. Want als in het najaar de planten afsterven komt het ruwe strooisel op de bodem, en daarmee wordt zelfs kieming van de oorspronkelijke dijkplanten verhinderd. Als natuurbeheerder kun je natuurlijk niet zomaar lijdelijk toezien. In veel gevallen kun je verruiging tegengaan door een dijktalud jaarlijks te maaien, of door er vee in te zetten. Voor een deel kun je daardoor de rijke flora behouden. Maar het effect haalt het niet bij dat van een rondtrekkende schaapskudde. Dat komt doordat je de plantengemeenschap op de dijken zou kunnen karakteriseren als een typische zoomgemeenschap. Veel 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1994 | | pagina 4