Zomertijd door H. Wagenaar illustraties Adri Karman, Colijnsplaat Het is alweer een hele poos geleden dat de zomertijd is ingesteld: 27 maart j.l., en het zal ook nog een hele poos duren voordat deze periode voorbij is, namelijk 25 september a.s. In totaal duurt de zomertijd zo'n 6 maanden. Deze periode loopt zo ongeveer parallel met de periode waarin de vlinders weer te zien zijn. Rond eind maart, als het weer tenminste meezit, is de kans al goed aanwezig dat de eerste vlinders worden waargenomen. Zeker als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Eén van de eerste voorwaarden die vlinders aan hun omgeving stellen is: warmte. Vlinders zijn, net als alle andere insekten, koudbloedige dieren. Hun lichaamstemperatuur is afhanke lijk van de omgevingstemperatuur. Ze kunnen pas gaan vliegen als hun lichaamstemperatuur ten minste 20 graden bedraagt. Als de zon in het voorjaar wat meer kracht krijgt, komen de eerste vlinders dan ook al gauw tevoorschijn. Eerst zullen we die soorten aantreffen die als vlinder de winter op een beschutte plek hebben doorgebracht: de zgn. "overwinteraars". Tot deze groep behoren: de Citroenvlinder, de Dagpauwoog, de Kleine vos en de iets minder bekende Gehakkelde aurelia. 's Winters kunnen we deze soorten wel eens aantreffen op een zolder, in een schuurtje of op een andere beschutte plaats. Ze zijn dan niet aktief, en houden eigenlijk een soort winterslaap. Wanneer de zon zich echter wat vaker laat zien, en de wind is niet al te hard, dan is de kans groot op zo'n eerste ontmoeting. Naast warmte hebben vlinders ook beschutting nodig. Gebrek aan beschutting betekent verlies aan lichaamswarmte. Daarom zullen we bij harde wind ook maar weinig vlinders aantreffen. Zijn er voldoende beschutte plaatsen, en is er volop zonneschijn, dan wordt aan twee belangrijke voorwaarden voldaan. Beschutte plaatsen in het landschap kunnen bestaan uit heggen, struiken, houtwallen, bosranden en andere kleine landschapselementen. Hiermee komen we op een derde voorwaarde die vlinders aan hun leef omgeving stellen: er moet voldoende variatie aanwezig zijn in het land schap. In hele vlakke polders of in uitgestrekte heidevelden zullen we weinig of geen vlinders aantreffen. Hoe gevarieerder het gebied, hoe groter de kans om ze wel tegen te komen. De meeste vlindersoorten hebben een geringe mobiliteit. Diverse barrières in hun omgeving kunnen ze niet of nauwelijks overbruggen. Brede kanalen, autosnelwegen, eentonige langgerekte weilanden of akkers zullen door de meeste dagvlinders niet worden overgestoken. Daarom is het zo belangrijk dat er verbindings lijnen in het landschap zijn, die een aaneengesloten netwerk moeten vormen. Bloemrijke wegbermen, heggen, houtwallen met kruidenrijke randen of begroeide spoordijken hebben voor vlinders dan ook een uitermate belangrijke functie. Langs I V «W deze groene linten in het landschap kunnen ze in de eerste plaats nektar verzamelen, en tevens kunnen ze zich verplaatsen tussen verschillende leef gebieden. Ontbreken deze verbin dingslijnen, dan worden vlinder populaties steeds meer geïsoleerd en daardoor ook steeds kwetsbaarder. Gelukkig zien de meeste natuur beschermingsorganisaties in onze pro vincie het belang in van deze landschapselementen. Ze zijn het waard om behouden te worden! Een vierde voorwaarde die vlinders nodig hebben om in leven te kunnen blijven is de aanwezigheid van nektar. Dit voedsel is nodig om energie op te 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1994 | | pagina 6