Broedvogels van Zeeland u illustraties Adri Karman Op initiatief van de provincie Zeeland werd in de periode van 1983 tot 1991 de broedvogelstand van Zeeland in kaart gebracht. Er is een enorme hoeveelheid gegevens verzameld, die onder meer dienst moet doen om het planologische beleid in de regio te onderbouwen. Gelukkig blijven de gegevens niet beperkt tot een kleine kring van beleidsambtenaren. Na een grondige bewerking en interpretatie zijn ze dit voorjaar in boekvorm uitgegeven. Het boek "Broedvogels van Zeeland" mag met recht een standaardwerk genoemd worden. Het is uitgegeven door de uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) en het SOVON (Stichting ornithologisch veldonder zoek Nederland). Donateurs van Het Zeeuwse Landschap krijgen bij aanschaf van het boek 10 gulden korting. Het boek doet niet alleen verslag van de soorten die tijdens de onderzoeks periode aangetroffen zijn. Aan de hand van literatuuronderzoek is dodaars gepoogd om een totaalbeeld te geven van alle soorten die ooit in onze provincie gebroed hebben. Zo wordt bijvoorbeeld een paragraaf gewijd aan de lepelaar. In 1534 werd melding gemaakt van een kolonie kwakken, blauwe reigers en lepelaars bij Sint Kruis in West-Zeeuws-Vlaanderen. Dat is de enige bron waar het broe den van lepelaars in Zeeland vermeld is, al wordt in het boek een nieuwe vestiging in de nabije toekomst niet uitgesloten. Totaal worden van Zeeland 191 soor ten broedvogels vermeld, waaronder enkele exoten als halsbandparkiet en kuifmaina. Iedere soortbespreking begint met een algemeen gedeelte waarin het broedbiotoop, de nest plaats en het voorkomen van de soort elders in West-Europa wordt weerge geven. Aan de hand van uitgebreid bronnenonderzoek (de literatuurlijst vermeldt 487 publikaties en een flink aantal archieven) wordt vervolgens een beeld geschetst van het voor komen van een soort vóór 1983. Iedere soortbeschrijving eindigt met vermelding van het voorkomen van een soort in de periode 1983-1991, wat aan de hand van een kaart geïllu streerd wordt. Ook wordt daarbij vermeld in welke broedvogelgemeen- schap(pen) een bepaalde soort kan worden aangetroffen. Dat laatste is één van de meest aan trekkelijke kanten van het bock. De vogels worden niet los gezien van hun omgeving, maar worden inge deeld in groepen die ecologisch gezien bij elkaar horen. Zo worden bijvoorbeeld weidevogelgemeen schappen onderscheiden, die op hun beurt dan onderverdeeld zijn in bij voorbeeld het veldleeuweriktype, het kluut-bergeendtype en het kievit- tureluurtype. Deze typen zijn via een computerbewerking verkregen, op grond van het ervaringsfeit dat bepaalde soorten in een bepaald landschap steeds weer samen worden aangetroffen. Zo kan men bijvoor beeld in een bos waar veel tuinfluiters broeden, vrijwel zeker ook de nodige zwartkoppen aantreffen en een schor waar strandplevieren broeden her bergt vrijwel zeker ook broedende kluten. De waarde van het onder scheiden van dergelijke gemeenschap pen ligt in de eerste plaats daarin, dat ze inzicht geven in de samenhang tussen de broedvogelbevolking en het landschap. Maar ook voor de bescher ming van een soort is het noodzake lijk om te weten in welke levens gemeenschap zo'n soort functioneert. Een tureluur die op het schor broedt vergt heel andere beschermingsmaat regelen dan een tureluur die in het hooiland nestelt. Een vraag waar je niet aan ontkomt bij het bestuderen van een boek als dit is hoe het er met de Zeeuwse broedvogels voorstaat. Is er sprake van een voortdurend verder gaande achteruitgang of leveren de inspan ningen op verschillende beleidster reinen resultaten op? Het antwoord op die vraag is genuanceerd. In het boek worden tientallen vogels ge noemd die in het verleden in Zeeland voorkwamen, maar die inmiddels verdwenen zijn. Maar er hebben zich ook nieuwelingen gevestigd en dat zijn bepaald niet allemaal soorten die weinig kieskeurig zijn. Als je gaat turven tussen voor- en achteruitgang van soorten ontstaat een verkeerd beeld. Maar hier doet zich nu al een eerste mogelijkheid voor die de bruik baarheid van de broedvogelgemeen- schappen bewijst. Op pagina 384 wordt per gemeenschap een overzicht gegeven van voor- en achteruitgang van soorten. Deze berekening laat zien dat het vogels van open duin en soorten van bossen en struwelen zeer voor de wind gaat in onze tijd. Water- en moerasvogels doen het ook redelijk goed, hoewel daar ook de nodige verliezen geboekt worden. Maar twee groepen springen er uit in heel negatieve zin. Dat zijn de akker en weidevogels en de soorten van schorren en zandplaten. Het meest verontrustende daarbij is dat dit juist groepen zijn die in hoge mate typerend zijn voor onze provincie. Juist in de streekeigen natuur vallen de klappen! Dat roept de vraag op wat daaraan gedaan kan worden. Het is een vraag die juist een provinciale organisatie als 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1994 | | pagina 20