In het Nationaal Milieubeleidsplan NMP+) wordt een sterke reductie van de uitstoot
van gassen nagestreefd die het broeikas-effect bevorderen. Om dit doel te bereiken
wordt het gebruik van duurzame energiebronnen zoals windkracht en zonnewarmte
gestimuleerd. De Nederlandse regering wil dat in het jaar 2000, een windturbine
vermogen van 1000 megawatt (MW) staat opgesteld. Dat zijn ongeveer 3000
windturbines die voldoende electriciteit leveren voor ongeveer een miljoen huishoudens.
In 1991 hebben de rijksoverheid en de besturen van de zeven zogenaamde windrijke
provincies een convenant (bestuursovereenkomst) gesloten. Voor Zeeland betekent dit
250 MW aan opgesteld vermogen en neemt samen met Noord-Holland het leeuwedeel
voor haar rekening. De stand van zaken medio '94 is dat circa 23 MW windvermogen
in Zeeland is geïnstalleerd. Met min of meer concrete projecten in diverse stadia van
voorbereiding zal binnen enkele jaren een totaal vermogen van zo'n 95 MW aan wind
energie projecten gerealiseerd kunnen zijn. Voorlopig zijn in de provincie 12 lokaties
aangeduid waar grootschalige projecten mogelijk zijn. In de onlangs vastgestelde
beleidsnota/streekplanuitwerking WINDENERGIE zijn speerpuntlokaties aangewezen
die op korte termijn kansen bieden voor het realiseren van middelgrote en grote wind-
projecten. De speerpuntlokaties zijn: omgeving Kreekraksluizen, Anna-Mariapolder,
Eendragtpolder, Hooglandpolder, Oosterscheldekering, Jacobapolder en de
Wilhelminapolder. Om de taakstelling van 250 MW wat overeenkomt met circa 750
windturbines voor het jaar 2000 te halen moeten wel de nodige knelpunten worden
overwonnen. Eén van de grootste knelpunten is de landschappelijke inpasbaarheid.
Landschappelijke- en cultuurhistorische waarden zullen een prominente rol spelen bij
de gebiedsselectie, evenals markante stads- en dorpssilhouetten. Daarnaast zullen ook
economische aspecten van groot belang zijn. Na 1995 zal de subsidieregeling voor het
investeren in windturbines komen te vervallen en zal op een gegeven lokatie moeten
worden bezien of de energie-opwekking nog wel economisch verantwoord kan plaats
vinden. De uitvoering van het provinciaal beleid zal vooral komen te liggen op het vlak
t an coördinatie en initiatie van overleg en voorlichting.
gebruik van schone energie te stimu
leren. Fossiele brandstoffen zijn
veroorzakers van vermesting en
verzuring. Windmolens dragen bij
aan de oplossing van deze problemen.
Schone energie in het algemeen
draagt bij aan het toekomstgeven van
natuurontwikkeling in Nederland."
Windboer
De gedeputeerde Mw.L. Nederhoed-
Zijlstra* toont zich een groot voor
stander van windenergie als bijdrage
in het terugdringen van het gebruik
van fossiele brandstoffen. Kernenergie
is wat haar betreft onbespreekbaar,
zolang geen afdoende oplossing ge
vonden is voor de afvalproblematiek.
"Je moet bedenken dat het gebruik
van duurzame vormen van energie
ten goede komt aan de verlenging
van de levensduur van de aarde. Zo
gezien komen andere waarden in een
ander daglicht te staan. We moeten
anders met de aarde omgaan en
proberen af te komen van overmatig
gebruik van fossiele brandstoffen. Ik
zie het als een groot probleem dat de
subsidieregeling na 1995 komt te
vervallen. Het is korte termijnpolitiek
om af te haken in het investerings
beleid als direct economisch voordeel
nog niet aanwezig is. Hiermee ver
schuifje de problemen van de uitput
ting van de aarde naar volgende
generaties". Een woordvoerder van
Economische Zaken verklaarde des
gevraagd weinig problemen te zien in
de stimulans om windmolens te
plaatsen. Na 1995 komt er een klein
verbruikersheffing op het gebruik van
gas en electriciteit, deze heffing zal
niet gelden voor energie opgewekt
door windmolens. "Zeeland is door
de eeuwen gevormd door een samen
Lokaties van gerealiseerde windturbines in
Zeeland per 1 oktober 1994
spel van wind, zee en land", vervolgt
Mw. Nederhoed-Zijlstra. "Het zou
mooi zijn één van deze elementen te
gebruiken in het ontwikkelen van
duurzame energie. Ondanks de
tegenwind is de provincie zich bewust
van haar planologische verantwoorde
lijkheid en vindt dat een goed lokatie-
beleid wildgroei kan voorkomen. Dat
gevaar is niet denkbeeldig als men in
de gaten gaat krijgen dat je letterlijk
van de wind kunt leven. Overal zullen
dan "windboeren" ontstaan. Bij de
landelijke inpasbaarheid zal gekeken
moeten worden naar de minst
kwetsbare lokaties. Naar mijn idee
zijn dit gebieden waar reeds veel
menselijke ingrepen in het landschap
hebben plaatsgevonden zoals bij
sluizen en kanalen. Ik begrijp dat
door het subjectieve karakter van het
begrip inpasbaarheid het moeilijk is
hiervoor criteria vast te stellen. In dit
verband hoor ik graag de mening van
mensen die dagelijks omgaan met
natuur en landschap".
Voorlichter Chiel Jacobusse van Het
Zeeuwse Landschap bestrijdt dat de
visie van de Stichting ten aanzien van
windenergie te "eng" zou zijn.
"Windmolens zijn alleen al door hun
afmetingen zeer nadrukkelijk aan
wezig in het landschap. Met 250 MW
aan opgesteld vermogen zal in een
aanzienlijk deel van Zeeland de hori
zon door windmolens bepaald wor
den. Zelfs als je dat niet lelijk vindt is
het de vraag of je het landschap zo
ingrijpend moet beïnvloeden om
slechts een paar procent van de
energiebehoefte te dekken. Overigens
heeft Het Zeeuwse Landschap geen
concreet beeld hoe het wel moet met
de energievoorziening. Daar zijn wij
als organisatie niet voor uitgerust.
Waar we wel voor bezig zijn is de
bescherming van het Zeeuwse
landschap en daarin past wat ons
betreft de plaatsing van 750 wind
turbines beslist niet!"
(o.a. Ruimtelijke Ordening)
6