zij niet kwamen, hadden meestal geen naam. Een slibrijk gedeelte van het Klein Hondegat, waar je diep in weg zakte noemden we Rotte Putten. Een aan het eind van de tweede Platte Plaat gelegen geul noemden we Klutengeul. Bij deze geul, die nu geheel verzand is, was een belangrijke klutenbroedkolonie. Een plek ten noorden van de Marlemontse plaat gaven we de naam Koeie-uier, omdat daar vier geulen op korte afstand van elkaar de plaat inliepen. Samen met Richard Blevenberg, een gids waar ik de laatste jaren veel mee optrek, probeer ik alle bestaande namen boven water te krijgen. Ik vind het leuk historische namen op te sporen en weer in te voeren. Liever zie ik bijvoorbeeld de naam Oude Doelse Gat in plaats van de later ontstane naam Eerste Platte Plaat." Stille ochtenden Op de terugweg zien we naast smienten nog wat pijlstaarten en wilde eenden. De mooie kleuren van de parmantige woerden worden geaccentueerd door de stralende winterzon. "Samen met Rik heb ik veel geringd. Met zelfgemaakte vanginstallaties vingen we zangvogels. In de zomermaanden probeerden we zoveel mogelijk ruiende eenden te ringen. Het vangen met de hand was een vermoeiende bezigheid. Op geschikte plaatsen vonden we in het engels slijkgras loopgangen van in slagpenrui verkerende eenden. Aan het eind van de loopgang dicht onder de vegetatie vonden we de eend. Op die manier hebben we honderden eenden geringd. Veel vogels die we ringden vielen onder jachtwild zodat we relatief veel terugmeldingen kre gen. Zomermeldingen kwamen terug uit Polen en Rusland. De winter- meldingen kwamen hoofdzakelijk uit Frankrijk. Een scholekster die door mij begin jaren zestig werd geringd, is 29 jaar later in het Oosterschelde gebied teruggevonden. Ook op andere plaatsen werd door ons geringd. Van Ton Lebret, in die tijd officier van justitie en een groot vogelkenner, kregen we toestemming ruiende bergeenden te ringen op de Hooge Platen in de monding van de Westerschelde. De dwergsterns en grote sterns die er nu broeden waren er toen nog niet. In 1952 voerden we meerdere keren met een boot voor zien van een uit een Fiat gesloopte automotor vanuit Terneuzen richting de platen. De stille ochtenden met een opkomende rode zon en een neveldeken over het water reken ik tot de mooiste dagen van mijn leven." In de vele jaren dat Jean in Saeftinghe rond zwerft is er t eel veranderd. Saeftinghe verkeert in een vergevorderd stadium van verlanding. Bedijkingen, aanplant van engels slijkgras en de aanleg van de Rijksdam bespoedigden de natuurlijke ontwik keling van verlanding. Door de ingrij pende vaargeulverdieping zal door erosie en verzanding het karakter van het schor versneld veranderen. Jean pleit voor voldoende waarborgen voor het behoud van Saeftinghe. Tenslotte is Saeftinghe nog één van de weinige brakwatertijgebieden van enige omvang in west-Europa. "Voor mij blijft Saeftinghe een waar vogel- paradijs, zegt Jean, "ik hoop hier nog vele jaren te komen. De uitgestrekt heid, de stilte, de vogels en de onvoorspelbare elementen blijven mij altijd boeien, m'n leven lang."

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1995 | | pagina 18