Een dwergstern voert zijn jongen kleine visjes
landschapstype volledig falen. Oud
worden is ook het resultaat van
flexibiliteit in de aangepastheid.
Maar hoe ver gaat de aanpassing aan
een leefgebied. We moeten dan aan
verschillende aspecten denken. Op de
aanwezigheid van concurrenten en
roofvijanden kun je inspelen door je
leefwijze aan te passen. Om de ont
moetingskans met soortgenoten te
vergroten kun je "taal" ontwikkelen
en voor het verzamelen van voedsel is
kennis van het leefgebied een vereiste,
in combinatie met een specifiek jacht
patroon. De omgang met de elemen
ten is een verhaal apart. In beschutte
leefgebieden is het mogelijk om aan
de gesel van weer en wind te ont
komen, in onbeschutte leefgebieden
duiken de elementen op onvoorspel
bare momenten op en dat maakt het
voor een individu onmogelijk zich
met lijf en leden aan te passen.
Wij trekken immers ook alleen een
regenjas aan als het gaat regenen; in
andere situaties hebben we er alleen
maar last van. In zulke extreme
situaties komt het aan op een veran
dering van leefwijze en gedrag. De
ene soort beschikt over een flexibeler
gedragsrepertoire dan de andere soort
om de grillen van de weergoden te
omzeilen. Maar elke soort heeft zo
z'n eigen overlevings-strategie ont
wikkeld dat geënt is op een bepaald
type leefgebied. De aanpassing van
individuen en soorten is kennelijk
onbegrensd, want er is geen plek, hoe
onherbergzaam die ook lijkt, waar
geen levende wezens worden
aangetroffen.
Strand
Een voorbeeld. In onze omgeving is
het strandleefgebied als onherberg
zaam te karakteriseren. Het is een
dynamisch leefgebied. Het waait er
altijd, soms verwaait zelfs het zand en
het vloedwater kan het zandstrand
overstromen. Er is nauwelijks plante-
groei mogelijk zodat de minste
beschutting ontbreekt en de dag- en
nachttemperatuur van het zand in de
zomer lopen sterk uiteen. Voor
viervoeters onbewoonbaar verklaard
en voor vogels een risicovol gebied
om er nakomelingen groot te
brengen.
Er zijn een paar soorten die het wel
aandurven; dat zijn de sterns; dwerg
stern, visdief en grote stern. Deze
soorten zijn nauw verwant en dat valt
direct op aan de overeenkomstige
leefwijze, lichaamsbouw en het dieet.
Gewoonlijk kunnen de sterns hun
nestplaats zodanig kiezen dat ze
weinig te duchten hebben van roof
vijanden en alleen in bepaalde om
standigheden beconcureren de
soorten elkaar onderling. Anderzijds
hebben ze zich helemaal toegelegd
om de strijd met de elementen met
kans op succes te kunnen doorstaan.
Hun slanke lichaamsbouw stelt ze
onder vrijwel alle weersomstandig
heden in staat om te gaan vissen.
Stuivend zand deert de kuikens en de
broedende vogels nauwelijks en de
nestkom wordt telkens zandvrij
gehouden, zodat de eieren niet
onderstuiven. Eieren die door een
uitschietende golf een halve meter
worden uitgespoeld worden onver
stoorbaar ingerold en het embryo
doorstaat de tijdelijke afkoeling pro
bleemloos. Globaal lopen de kuikens
van de drie soorten dezelfde risico's:
ondervoeding, verdrinking, afkoeling
en roofvijanden.
De dwergsterns nestelen het dichtst
bij de waterlijn en lopen dus wat
meer kans op waterschade. De
vestiging in dit gebied is hoe dan ook
een stap in het onzekere. Voor elke
soort. Hoe kan een individu en een
soort baat hebben bij de bewoning
van een onveilig en onbekend gebie .1
en waar weinig aanwijzingen zijn, dat
de investering verantwoord is en
terugverdiend kan worden? Er zijn
immers geen voorbeelden dat de
poging succes kan hebben, want get 11
enkele soort wil de eerste zijn in dit
niemandsland.
De dwergstern wel, de kwartier
makers bij uitstek - om die reden
noemen we ze pioniers. De grote
stern arriveert altijd als laatste, vaak
pas als er enige beplanting tot ont
wikkeling is gekomen. Je kunt je
afvragen of dat afwachtende gedrag
iets met de aanpassing aan het leef
milieu heeft te maken. Hebben de
grote sterns wellicht wat meer be
schutting nodig omdat ze van natur
wat royaler met hun energie omgaai
Dat blijkt nauwelijks het geval te zijn.
Grote sterns beschikken over dezelft e
pioniersgeest als de dwergsterns. Met
het grootste gemak deponeren ze
hun eieren in het vrijwel onbegroeide
zand, net als wat we van de dwerg
sterns gewend zijn, en niet zelden
overspoelt een deel van de broed
plaats. Daar leren ze dan vervolgens
niks van want de volgende dag ligge i
er legsels op de plaatsen die de
voorafgaande nacht zijn overspoeld.
Het legselgewicht varieert bij de
dwergstern van 16-35 gram en bij
de grote stern van 20 - 64 gram.
Dit zou er dus op kunnen duiden d. t
zelfs bij een geringe vetreserve tot d<
produktie van eieren kan worden
overgegaan. Een situatie die zich kaï
voordoen bij een matige voedsel-
beschikbaarheid enof extreme
weersomstandigheden in de periode
voorafgaand aan de eileg. Goed
aangepast aan de van dag tot dag
variërende leefomstandigheden.
Beide soorten hebben dus een
strategie ontwikkeld, die er op duidt
dat ze hun mannetje staan in dit wet r
en windklimaat. Kuikens van op de
open grond broedende grote sterns
lopen ook niet meer risiko gepre-
deerd te worden dan hun soort
genoten die in de vegetatie kunnen
wegduiken. Bij gevaar gaan jonge
20