Een boenksoenk onder d'outvumme Het snoeihout, daar ging het om bij de aanplant van knotbomen. Ooit was het een rendabele vorm van bosbouw, die in het Zeeuwse wijd verbreid was. Het zwaarte punt in het voorkomen van knotbomen lag en ligt in Zeeuws-Vlaanderen. Daar werden voor de dijkbermen door de eigenaren vaak plantrechten uitgegeven aan boeren die knothout nodig hadden. Het knotten of "koppen11 gebeurde in de regel om de vier jaar en snel groeiende bomen als wilg en populier hebben in zo'n tijdsbestek al flink dikke takken gevormd. Die werden er eerst uitgehaald voor het maken van weipalen (voor de afrastering langs weilanden). Vervolgens werden de rechte dunne takken uitgezocht om dienst te doen als bonestaken. Het fijnere hout en de takken die voor andere doeleinden te krom waren werden op "muster(d)s" gebonden. Het samenbinden van de takken bossen gebeurde met "wissen", takjes van de bindwilg die buigzaam en taai genoeg zijn voor dat doel. De takjes van de knotwilg waren te breekbaar om er een knoop in te leggen. Bind wilg werd speciaal gekweekt in "Wissebus" op natte terreinen. Daar groeiden heel lage stammetjes, van niet meer dan een paar decimeter hoog, waar jaarlijks de pruik afge snoeid werd. Van dat wissebus zijn in de provincie maar een paar kleine fragmentjes meer te vinden, onder meer langs de stoomtreinroute op Zuid-Beveland. Rietvelden herbergen een rijke fauna. In uitgestrekte gebieden met veel overjarig riet ook de bunzing zich prima thuis. Het riet langs de Baarzandse kreek wordt, juist ten behoeve van bewoners van overjarig riet, tiietgeoogst. voelt De musters werden vooral gebruikt als brandstof voor de bakkersoven. Maar ook op de boerderij werden ze in de bakkeet of buitenshuis als brandhout gebruikt. Veel boeren hadden een groot stenen fornuis in de open lucht, waar onder meer "verkenspetaten" klaargemaakt wer den; kleine aardappeltjes die met schil en al gekookt werden als varkensvoer. Het was trouwens ook een van de voorrechten van de boerenjeugd om af en toe op verkenspetaten getrak teerd te worden. De musterds waren niet direct bruik baar als brandhout. Eerst moesten ze ongeveer een jaar lang worden opge slagen om het vocht er uit te laten trekken. Dat gebeurde in een "out- vumme"; een stapel takkenbossen die de vorm had van een klein huisje. De bovenste takkenbossen werden in dakvorm op de stapel getast om het regenwater af te voeren. Een outvumme vormde een kleine levensgemeenschap op zichzelf. Tus sen de kleine takjes wemelde het van pissebedden, spinnen, insekten en ander klein grut. Die lokten de nodige insektenetende vogels aan die niet zelden ook tussen de takken bossen nestelden. Winterkoning, witte kwikstaart en heggemus waren typische bewoners van de outvumme. Ook zoogdieren zoals egels en spits muizen bewoonden het takkenhuisje. Maar dè bewoner van d'outvumme was toch wel de bunzing. Nachtdier als hij is krijg je een bunzing maar zelden te zien. Maar het nest heeft zo'n penetrante geur dat je het toch wel in de gaten krijgt. Een boenk soenk onder d'outvumme was net zo'n vanzelfsprekende combinatie als die van de boerenzwaluwen in de koeiestal. Was er eenmaal een bun zing gevestigd dan beperkte dat natuurlijk het aantal andere bewoners De bunzing is de aartsvijand van ratten en muizen, en vandaar ook dat zijn aanwezigheid door de boer veelal geaccepteerd werd. Behalve natuurlijk als er een "oenderkot" op het erf lag, want in het kippenhok is een bunzing niks beter dan een vos. De boenk soenk onder d'outvumme is voltooid verleden tijd. Hoewel.... een kennis die uit nostalgische overwegingen nog een "outvummetje" op zijn erf heeft trof daar ook anno 1995 nog een bunzing met vier jongen aan! Maar de bunzing heeft zich ontpopt tot een rasechte cultuurvoiger. Het beest lijkt zich onder het fietsen- schuurtje midden in een nieuwbouw wijk net zo lekker te voelen als vroeger onder d'outvumme. De boenksoenk is een cultuurvoiger 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1996 | | pagina 12