Mispitloapertjes
of teêlezeèkertjes
Op het landgoed Landlust in Heinkenszand is het hoofdkantoor van Het Zeeuwse
Landschap gevestigd. Het kantoorpandeen historisch koetshuiswerd, met het omringende
bos aan de stichting gelegateerd door Jonkvrouw e Suzanna van Citters. De aangrenzende
boerderij is het vaste domein van een paartje witte kwikstaarten.
Opvallende vogels, die vaak in de menselijke
omgeving vertoeven trekken meer aandacht
dan schuwe bewoners van onherbergzame
oorden. Geen wonder dus dat een vogel als
de witte kwikstaart tal van streeknamen
heeft. De vogel houdt zich bij voorkeur
rondom de bebouwing op en door zijn
bewegelijke gedrag en bonte verenkleed valt
zijn aanwezigheid direct op.
Van nature is de witte kwikstaart een
trekvogel, die al vanaf begin maart
terugkeert naar zijn broedgebied.
Maar net als veel andere soorten wordt
de vogel steeds vaker in de winter
gesignaleerd. Vaak wordt dat toege
schreven aan het feit dat er veel meer
dan vroeger op het doen en laten van
de vogels gelet wordt. Het kan zo
zijn, maar de dialectnamen van de
witte kwikstaart bewijzen dat het
vogeltje ook vroeger op de voet
gevolgd werd.
De meest v erbreide en bekendste
Zeeuw se naam voor de witte kwik
staart is paerdewachtertje. De naam
dateert uit de tijd dat al het werk op
het land met paarden gebeurde. Als
notoire boerenerfbewoner was de
witte kwikstaart altijd in de nabijheid
van de paarden te vinden, temeer
omdat-ie daar als insekteneter makke
lijk aan de kost kon komen. De twee
eenheid ging zelfs zover dat de kwik
staarten de paarden naar het land
volgden om bodeminsekten en
wormpjes op te pikken achter de
ploeg. Ongetwijfeld is de Schouwse
naam boanezaaiertje daarop geba
seerd. Dezelfde achtergrond heeft de
Brabantse naam ploegdrijverke.
Insekten zijn natuurlijk ook rond de
mesthoop talrijk. Daarmee is de in
Midden-Zeeland gebruikte naam
mispitloapertje duidelijk. Zo'n dam
pende ouderwetse mispit is natuurlijk
uit milieu-oogpunt een ramp, maar
eerlijk is eerlijk, er was veel dierlijk
leven te vinden. Je kon er behalve
mispitloapertjes en allerlei kleine
insekten steevast veenmollen aantref
fen. Dat is een verwant van de sprink
24
hanen en krekels, die in Zeeland
akelig zeldzaam begint te worden.
Bij de insektenjacht zoekt de witte
kwikstaart naar kleine verhevenheden
in het terrein, om van daar uit zijn
prooien op te sporen. Op een ouder
wets boerenerf slingerde altijd wel
ergens een teil rond die als vaste zit
plaats dienst kon doen. De voort
durend op en neer wippende staart
moet de indruk gewekt hebben dat
de vogel in de teil zijn kleine bood
schap deed. Zo ontstond de Beve-
landse naam teêlezeèkertje.
Met het veranderen van de oude
boerenpraktijk zijn veel van de oude
streeknamen in vergetelheid geraakt,
ook al omdat hun betekenis niet meer
duidelijk is. Maar wat gaat er met het
verdwijnen van die oude namen een
hoop praktische kennis verloren!
Dat blijkt ook weer voor de nauw
verwante gele kwikstaart. Op het
eerste gezicht hou je de streeknaam
koeiewachtertje voor een loze variant
op de naam van de witte kwik. Maar
gaan we de verspreiding na, dan blijkt
dat de gele kwikstaart de menselijke
omgeving juist mijdt. De gele kwik
staart is veel meer een vogel van het
open veld. Heel logisch dat die vooral
te vinden was op wat verdere afstand
van de boerderij, waar de koeien in
de wei stonden.
De meest verbreide dialcctnaam voor de
witte kwikstaart luidt Paerdewachtertje