Olleventjes en aegelzakjes
BUHHuI
"wrW-
bi dc eendenkooi Anna Jacobapolder wordt de eeuwenoude traditie van de eendenvangst in
~re gehouden. De wintertaling is één van de soorten die er vaak gevangen wordt. De vogels
worden geringd en weer losgelaten en zo levert het kooien een bijdrage aan het
wetenschappelijk onderzoek.
.eden van de families Kooi-
nans, Kooiker en Van der
voov hebben -vaak zonder
lat ze dat beseffen- allemaal
én ding gemeen. Ze stam-
nen af van een voorvader die
:en bijzonder, exclusief Ne
derlands beroep uitgeoefend
heeft, en wel dat van kooiker.
Beheerder of beter gezegd exploitant
van een eendenkooi. Het gaat om een
heel gespecialiseerd beroep, waarvoor
naast een gedegen vakmanschap ook
een fikse dosis natuurkennis vereist is.
Het zal een jaar of twaalf geleden zijn
dat ik voor het eerst een bezoek
bracht aan een eendenkooi. Bepaald
geen visite waarvoor de rode loper
werd uitgelegd. Ik moest praten als
brugman om zelfs maar één voet in
de eendenkooi te mogen zetten. De
kooiker bleef mij voortdurend een
paar passen voor om takjes en andere
ongerechtigheden van het kooipad te
verwijderen. Dit om te voorkomen dat
mijn onervaren voeten door het trap
pen op een krakende tak de in de kooi
aanwezige eenden zouden verstoren.
De tocht voerde naar een rietscherm
met een smalle gluurspleet waardoor
je de op de kooiplas aanwezige
eenden kon observeren.
Helemaal niet verwonderlijk dat een
kooiker zo kien is op het tegengaan
van verstoring. Eenden zijn in een
eendenkooi puur broodwinning en ze
worden navenant ontzien. Toen het
ijs eenmaal wat gebroken was maakte
ik ook kennis met het kooikersjargon.
Rietweeg en blindweeg, de zeting en
de pijp, het zijn allemaal woorden die
horen bij het kooikersvak. De vang
sten van de kooiker worden beschre
ven in economisch geïnspireerde ter
men. Zo heb je bijvoorbeeld noordse
trekboutjes, helen en halven. De twee
laatste benamingen hebben betrek
king op de grootte van de gevangen
eenden: de halven dat zijn de kleintjes
en kooikers onderscheiden naast
helen en halven zelfs nog derden; de
nog kleinertjes.
Terwijl mijn gastheer achteloos over
halven zat te praten kwam er een
heel oude associatie naar boven. Ooit
had ik mij sufgepiekerd over de bete
kenis van de dialectnaam "olleventje".
En ineens viel de munt door de gleuf:
het ging om een olf entje, een half
eendje dus. En dat klopte. Gewone
bewoners van het boerenland gaan
niet zo ver dat ze ook nog "derden"
onderscheiden; een kleine eend is
gewoon een olleventje. Veelal wordt
dan de wintertaling bedoeld.
De naam olleventje was mij ooit
terloops ter ore gekomen bij een
poging om mijn eerste waarneming
van een dodaars van een naam te
voorzien. Het bleek toen dus om een
"aegelzakje" te gaan. De betekenis
van de dialectnaam was mij allang
duidelijk voordat de oorsprong van
de Nederlandse naam dat was. Iedere
vogelaar praat over een dodaars, met
de tweede letter uitgesproken als
lange oo, en afgekort als do- daars.
En daarmee is de oorspronkelijke
naam van de vogel helemaal uit het
zicht geraakt. Wie de vogel goed
observeert ziet een omvangrijk en
opvallend donzig achterlijf. Een
dodaars is dus eigenlijk een dod-aars,
zeg maar een vogel met een donzig
kontje.
Olleventjes en aegelzakjes zijn achter
af helemaal niet moeilijk uit elkaar te
houden. Het vluchtgedrag om aan
vijanden te ontkomen biedt al s ol-
doende aanknopinspunten. Een taling
gaat bij de minste of geringste onraad
op de wieken, terwijl een dodaars
wegduikt en voor een vluchtweg
onder water kiest. Ze behoren ook
tot heel verschillende families: een
taling is een rasechte eend en een
dodaars is ons kleinste fuutje.
De wintertaling wordt "olleventje"genoemd.