Slikken van de heen Een oerlandschap in ontwikkeling door Chiel Jacobusse kanaal, maar eenmaal in het veld zal niemand zo'n omschrijving bezigen. Daarvoor is dit ruige, imponerende gebied te omvangrijk en te weids. Weids, ondanks dat er hele stukken wilgebos liggen waar nauwelijks dag licht in doordringt. Daar leiden rans uilen een verborgen bestaan en som migen beweren zelfs dat Reintje de vos er zijn burcht gevestigd heeft. Kiekendieven, rietgorzen en blauw- borsten bewonen de uitgestrekte ruigten er om heen, terwijl de brede diepe kreken in het gebied een keur aan watervogels herbergen. Voor de bezoeker van nu is het haast ondenkbaar dat hier tien jaar geleden een schor lag, waar de hele levens gemeenschap afgestemd was op het dagelijkse ritme van de getijden. Met de aanleg van de Philipsdam was het in n klap gedaan met de hele levens gemeenschap. Het getij viel weg, het water begon te verzoeten en schelp dieren, vissen en zoutplanten legden en masse het loodje. Maar dieren en planten van het oude systeem waren nog niet verdwenen of de pioniers van het nieuwe regiem dienden zich aan. Wilgeroosjes, kattestaarten, duinriet en akkermelkdistels vestigden zich met zoveel succes dat weldra de slag om de nieuwe ruimte begon. En meteen vanaf dat eerste begin waren ook struiken en bomen present. Kiemplantjes van wilgen en vlieren, met hier en daar een enkele berk wisten het gebied te koloniseren voordat alle ruimte bedekt was door alles verdringende ruigteplanten. Het lijkt puur een kwestie van de concur rentie voorblijven, want als de bodem eenmaal bedekt is met hoogopgaande ruigteplanten duurt het jaren voordat bomen en struiken aan de bak komen. Toch is het niet alleen een zaak van wie het eerst komt, «ie het eerst maalt. Er valt in de nieuwe situatie wel degelijk een zekere ordening te ontdekken. Zo lijkt het erop dat vlieren vooral geconcentreerd zijn op de zandige oeverwallen langs de oude getijdekreken, terwijl allerlei soorten wilgen in de kleiige kommen over heersen. Beide soorten waren er trou- Voorzichtig sluipen we door het struikgewas. Ergens voor ons uit klinkt onophoudelijk het hoge tuuk van meerkoeten, af en toe onderbroken door het zachte gekwek van een wintertaling. Daar moet het water zijn. We worstelen verder tussen bramen en varens, en het bos maakt plaats voor een manshoge ruigte van riet, wilgeroosjes en brandnetels. Een oude kreekbedding met op de bodem een tapijt van laagblijvende zoutplanten slingert er als een natuurlijk pad doorheen. We volgen het pad en vlak na een bocht is daar ineens het water. Snel trekken we ons terug tussen de begroeiing, maar we zijn al opgemerkt. Een ree flitst weg tussen de vlierstruiken aan de overkant en een statige blauwe reiger staart argwanend onze kant op. Maar een groep lepelaars lebbert ijverig door in het ondiepe water ter wijl iets verderop een paar berg eenden verwikkeld zijn in een heftige ruzie. Een zacht briesje dat door de wilgentoppen ruist voert het weemoe dige geloei van een rund onze kant op.Een oerlandschap? Ja en nee. Ja, als je een voorstelling probeert te maken hoe het veenmoeras dat een paar duizend jaar geleden de Delta ov erdekte er ongeveer moet hebben uitgezien. Er zijn verrassend veel overeenkomsten. Maar in werkelijk heid staan we middenin een natuur gebied dat amper tien jaar in ontwik keling is: De Slikken van de Heen, ergens in zo'n uithoek van de provin cie waar je alleen komt als je er speciaal moet wezen. Op de kaart kijkend zou je kunnen zeggen dat het gebied ingeklemd ligt tussen de Philipsdam en het Schelde-Rhijn- ne Hem 1989. 18 Weck van het Landschap

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1996 | | pagina 18