\s
water meer
was. Voedsel
was er nog wel,
hoewel geen
overvloed meer. De
mensen wilden niet
stoppen. Ze hadden
zelf huizen, die hen
beschermde tegen de
zon en ze hadden
waterputten gegraven.
Nee, de dieren
moesten er zelf maar
iets op vinden. Ze
gingen door met hun
vernietigende werk.
De dagen werden korter. Stormen
kwamen en joegen de bladeren van
de bomen. De geest zag, dat de die
ren geen noten konden verzamelen
en geen wortels konden graven om
zich in de winter voedsel te verschaf
fen. Hij zag dat er geen bomen en
struiken meer waren, waar hij en de
zijnen en de dieren uit het bos be
scherming konden vinden. Hij zag
angst en wanhoop om zich heen.
Hij riep alle geesten bijeen en weer
beraadslaagden zij wat ze moesten
doen.
Hun afkeer voor de mensen was zeer
groot geworden. Ze was gegroeid tot
een brandende haat. De geesten be
sloten de mensen te straffen. Ze t er-
zamelden hun krachten en vernietig
den alle kleur uit de natuur. De op-
pergeest ging naar de mensen, groot
en machtig en sprak zijn vloek uit:
"Vanaf nu is de natuur grauw,
tot jullie tonen berouw, tot je wordt
opnieuw de natuur trouw!"
Hij verliet de Vlaamse streek met alle
geesten en keerde er nooit meer te
rug. In een holle boom aan de rand
van het dorp dicht bij het bos, leefde
een klein mannetje. Hij hield van de
bomen en de struiken, van alle vogels
en dieren en had gezien wat er ge
beurde. Hij had geholpen waar hij
kon en was dagen onderweg geweest
met zijn knapzak over zijn schouder,
waarin brood zat voor de dieren. Een
kruik water voor de jongen en zalf die
verkoeling bracht. Ach, alleen kon hij
zo weinig doen. Hij sprak met zijn
vrienden over de komende ramp,
want hij wist hoe machtig kwade
geesten waren. Hij werd uitgelachen.
Zijn vrienden lieten hem in de
steek en noemden hem spottend
"knapzakmannetje".
"Zo, knapzakmannetje,
dierenvriendje, ga je weer
naar je dieren?"
Toen het nieuwe voorjaar
kwam, zag het knapzak
mannetje hoe alle kleur weg
was uit de natuur. Hij had
niemand om zich heen, waar
mee hij kon beraadslagen. Hij zag de
grauwe aarde. Hij zag mens en dier
triester worden. Hij zag de blijdschap
uit het leven wegvloeien. Door de
kleuren weg te nemen, hadden die
geesten ook de levenskracht meege
nomen. Het mannetje wilde iets
doen. Hij dacht en dacht en besloot
dat als geesten hun krachten bunde
len, de mensen dat ook wel konden
doen. En hij ging op weg. Zijn knap
zak nam hij mee, een lege knapzak.
Hij klopte aan bij alle deuren van het
hele land. Aan alle mensen vertelde
hij zijn verhaal en in zijn knapzak
stopte hij "de goede wil". Zo verza
melde hij mensenkracht.
volbrengen. Alle mensen die deze
vreemde groep zag gaan, gaven hun
"goede wil", zodat al spoedig genoeg
goede wil verzameld was om de vloek
van de geesten te trotseren en te
breken.
Aan alle mensen van heden.
Trek leer uit het verleden.
Bescherm de natuur.
Het kleine knapzakmannetje heeft
toen de natuur gekleurd.
Wie zegt dat dit nooit meer gebeurd?
Terwijl het knapzakmannetje zijn
knapzak zwaarder werd en bijna niet
meer te dragen, begon de natuur
voorzichtig zijn kleur terug te
krijgen. Het mannetje zag dit met
blijdschap en hernieuwde kracht ging
hij verder en verzamelde "goede wil".
De knapzak werd zo zwaar dat het
mannetje niet verder kon. Somber
zette hij zijn vracht nee en sprak:
Waar blijven de kleuren, waar
blijven de geuren? Moet ik ten
eeuwige dage
de knapzak blijven dragen? Ik
kan het niet alleen!!
Toen kwamen de vogels en de
dieren van het bos. Ze wisten
dat dit kleine mannetje in staat
was de vloek op te heffen.
Ze wisten ook dat het hem bijna
gelukt was. Alle vogels en alle
dieren van het bos bundelden toen
hun krachten en hielpen het
mannetje om zijn zware taak te