p de Oosterschelde De Oosterschelde bij avond. Plompe toren De toenmalige bewoners waren op dit soort rampspoeden voorbereid. Zij wisten door ervaring waar de zwakke plekken zaten. Om te voor komen dat na zo'n dijkval uitgestrek te delen zouden overstromen, werd achter de zeedijk een slaper- of inlaagdijk aangelegd. Door het weg graven van de klei ontstond tussen de beide dijken een lagergelegen gebied, de eigenlijke inlaag. Maar ook verder binnendijks werd klei afgegraven en met karren afgevoerd en daar ont stonden dan de 'karrevelden'. Vooral tijdens de 16de eeuw leek het een race tegen de klok om de zaak droog te houden. Bekende stormvloeden zoal de St. Felixvloed (1530) en de Allerheiligenvloed (1570) bepaalden lange tijd 'de kaart' van Zeeland. Uit de geschiedschrijving blijkt dat sommige mensen haast permanent deel uit maakten van een soort dijkleger en 'in een mans leven' wel aan drie inlaagdijken hebben gewerkt. Maar ook in de periode daarna ver dwenen talloze dorpen. Alleen al tussen 1600 en 1900 vonden wel 144 dijkvallen plaats. Na dorpjes als Bries- kerke, Lookshaven en Zuidkerke, werd één zo'n dijkval Koudekerke noodlottig. Alleen de toren, beter bekend als de Plompe Toren, is bewaard gebleven. Vooral Zierikzee had er belang bij de toren te laten staan, omdat het als een baken voor de scheepvaart diende. In 1794 werd de toren geheel op kosten van Zierik zee aan de buitenkant vernieuwd. De tand des tijds knaagt echter verder. Op dit moment staat de Plompe Toren wederom in de steigers om misschien wel weer voor een lange periode, het ongeschonden silhouet van de zuidkust te bepalen. Witte wolken De inlagen bieden plaats aan broed- kolonies van visdieven, noordse sterns en kokmeeuwen. Zij hebben een voorkeur voor kale bodems, die niet bereikt kunnen worden door op de grond levende predatoren als ratten en bunzings. In een aantal van die inlagen liggen 'hillen', kale eilandjes waarboven soms witte wolken van oorverdovend krijsende vogels hangen. Vanaf de boot zie je regel matig visdiefjes met hun zwarte petje over de dijk verschijnenen, op zoek naar voedsel. Visdiefjes zijn oogjagers die met hun kopje in een haakse hoek naar beneden, het heldere Ooster- scheldewater afspeuren naar zilver- blinkende sprotjes en zandspierinkjes. Met een kamikazeachtige plonsduik scharrelen ze hun 'fruits de mer' bij elkaar voor de hongerige jongen. De samenstelling van het menu dat de jongen voorgeschoteld krijgen, wisselt per seizoen, per dag en zelfs per uur, afhankelijk van het aanbod. Naast rondvisjes duiken ze ook veel plat- visjes, garnalen en zelfs inktvisjes op. Volksgeloof Na de vaartocht meert de Friesland aan op Neeltje Jans, eens een zand plaat in de monding van de Ooster schelde. Nu vormen betonnen en stalen constructies een artificiële zeereep. Een miljardenproject om het 'kostbare' getijdenmilieu in stand te houden. Maar tussen al die 'high tech', is er wel degelijk ruimte voor natuur. Het middengedeelte van het eiland is getransformeerd tot een staalkaart van kustlandschappen. Van jonge zeeduintjes, via vochtige valleien en een duinmeer naar een rij hoge kamduinen. Inmiddels ontdekt door kolonies zilver- en mantel meeuwen en pioniervogels als bontbekpievieren en dwergsterns. Ook typische duinflora met soorten als zeeraket, sint jacobskruiskruid en duindoorn gedijt goed. Misschien staat er ook wel sint janskruid. Deze plant bereikt rond 24 juni (Sint Jan) haar bloeihoogtepunt. De 24ste juni was voor Germaanse volken een feestdag. Deze dag werd gevierd als onderdeel van midzomerfeesten, waarbij het stoken van het midzomer- vuur het hoogtepunt was. Jonge meisjes dansten, getooid met een krans van sint janskruidbloemen, om het vuur. Zo ver gaat ons feestje echter niet, want fikkie stoken is er niet bij op Neeltje Jans. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1997 | | pagina 13