Op zoek naar... eenden door Chiel Jacobusse; illustraties Adri Karman het ingehouden gefluit, maar nu steeg het op vanuit een plassenrijk weiland dat we als "het scholeksterweitje" gedoopt hadden. Dankzij de mist konden we ongezien de heg bereiken en op maar enkele tientallen meters voor ons zat een grote groep eenden rustig te grazen. De roodbruine kop met een goudgele streep in het mid den kenden we uit het vogelboekje. Voor ons zat een groep smienten. Tot op het moment dat je zo'n vogel ziet heb je het idee dat de kleurpatro- nen in het vogelboekje overdreven zijn. Maar altijd weer overtreft de werkelijkheid de illustrator en dat is één van de redenen dat je aan vogels kijken zo door en door verslingerd raakt. "Seksueel dimorf' Als je ineens voor zo'n groep bont uitgedoste vogels staat bekijk je on willekeurig eerst de opvallendste exemplaren. Pas in tweede instantie merkten we de veel soberder gekleur de vrouwtjes op. We dachten eerst met een tweede soort te maken te hebben, maar het altijd meegevoerde vogelgidsje hielp ons snel uit de droom. Het vrouwtje smient is, net als bij vrijwel alle andere eenden veel soberder gekleurd dan het mannetje. Dat is niet zonder reden. Bij de een den neemt het vrouwtje de complete broedzorg voor haar rekening en als de dames net zo bont uitgedost zouden zijn als hun partners zouden ze in het open veld veel te snel opval len voor allerlei roofvijanden. Op deze sexuele dimorfie, zoals dat in jargon heet, bestaat bij onze inlandse eenden maar één uitzondering. En dat betreft de talrijk voorkomende bergeend. Eendje en woerd hebben bij bergeenden hetzelfde opvallend- bonte verenkleed en alleen door het iets geringere formaat van het vrouw tje en de knobbel boven de snavel van het volwassen mannetje zijn de geslachten van elkaar te onderschei den. Een dame bergeend kan zich haar opvallende uiterlijk permitteren, omdat het nest niet zoals bij de mees te andere eenden in het open veld ligt, maar goed verborgen onder dicht struikgewas of -minstens even vaak- in een verlaten konijnenhol. Bergeenden zijn in Zeeland het hele jaar door te vinden, maar in de late nazomer maar op een paar plekjes. Als de broedcyclus voltooid is gaan de bergeenden in de rui en ze kun nen dan niet, of maar heel gebrekkig vliegen. Voor de ruiperiode zoekt de bergeend rustige afgelegen plaatsen op en daar trekken in de nazomer concentraties van duizenden exem plaren naar toe. In de Westerschelde zijn zowel bij het Land van Saef- tinghe, als in de monding, ter hoogte van de Hooge Platen traditionele rui- gebieden van de bergeend te vinden. Na de rui verspreiden de bergeenden zich weer over de Deltawateren, en pas als de broedtijd weer begint trek ken ze de polders en de duinen in. Tijdens hun verblijf op de slikken laten ze karakteristieke sporen na. Minuscule wiertjes die als een brui nige laag de slikbodem bedekken vormen een belangrijke voedselbron, en bergeenden laten op de bodem lange sleepsporen na met hun snavel waarmee ze over de oppervlakte van het slik "stofzuigen". Het was op zo'n bijtend koude mistige winterochtend. Het zicht was nauwelijks meer dan 50 meter. Geen ideaal weer 0111 vogels te kijken, maar toch. Als beginner kun je het niet laten, temeer omdat nog iedere tocht nieuwe verrassingen oplevert. Zo'n tocht ging nooit over gebaande wegen. We struinden dwars door de weilanden en slopen zo'n beetje van heg naar heg, om vanuit de dekking het volgende weiland af te speuren. Soms zat er een buizerd in de top van een meidoorn, maar die was ons veelal te vlug af om hem goed te kunnen bekijken. Af en toe zagen we groepen kolganzen, waar we met een eerbiedige boog omheen trokken. De vogels waren eerder te horen dan te zien. Op onze tochten was ook steevast een hoog fluitend geluid te horen van overvliegende eenden. Maar door de combinatie van tegenlicht en gebrek aan ervaring konden we maar steeds niet ontdekken wie die geluiden voortbracht. Tot op die mistige januari-ochtend. Weer hoorden we Brilduikers. 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1997 | | pagina 20