Schelpdieren Hoge Platen iguur 1: Aanlalsontwikkelingen van de vokkel, het nonnetje en de Slijkgaper ex/m2) op het 1800 ha grote ntergetijdegebied van de Hoge Platen 1981) en een deelgebied (ca 50 ha) van le Hoge Platen (1996 - 1998) op de meet punten. De meetpunten, waar geen schelpdieren zijn aangetroffen zijn in de dichtheidsberekening niet meegenomen. ting, dynamiek bodemgesteldheid en saliniteit bepalen de duurzaamheid van de banken. Binnen de bestaande banken werd in 1981 nauwelijks broed aangetroffen. Vanaf 1996, het moment dat de regelgeving inging, wordt het be stand aan bodemdieren op een klein gedeelte van de Hooge Platen syste matisch twee keer per jaar bemon sterd. Ook op het slik voor de Paulinaschorren wordt het slik op bodemdieren onderzocht, dit ter vergelijking, omdat hier de kokkel visserij sinds 1996 helemaal gesloten is. Het is aardig om de moment opname van toen eens te vergelijken met de korte reeks opnamen van nu. Methode In de bemonstering zijn ook het Nonnetje en de Platte slijkgaper meegenomen. Van de drie soorten schelpdieren leeft het nonnetje het diepst ingegraven en de kokkel het ondiepst. In de inventarisatie van 1981 bevonden zich 87 meetpunten, verspreid over 1800 ha laagwaterslik en in het te monitoren steekproef- gebied van 1996-1998 bevinden zich 42 meetpunten op 50 ha beneden NAP. Niet op alle meetpunten wor den schelpdieren ook daadwerkelijk aangetroffen. In de bemonstering van 1981 is het gebied onderzocht op een vrij grofmazige manier. In de periode 1996 - 1998 is een fijnmazi ger methodiek gehanteerd op een veel kleiner gebied. De techniek van bemonsteren was identiek; met een pvc-buis 15 cm werd 20 cm diep een grondmonster gestoken en geanaly seerd op bodemdieren. In 1981 zal het toeval een grotere rol hebben 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 Aantallen kokkels, nonnetjes en slijkgapers (ex/m2) 1981 1996 1997 1998 Kokkel Nonnetje n Slijkgaper gespeeld, maar gezien het vrij grote aantal meetpunten geeft het uitein delijke resultaat, meevallende toeval streffers en tegenvallende toeval streffers zullen elkaar in evenwicht houden, een betrouwbaar beeld en zijn de uitkomsten redelijk vergelijk baar. Van de meetpunten waar daadwer kelijk schelpdieren zijn aangetroffen kunnen de afzonderlijke dichtheden worden vastgesteld en is een vergelij king mogelijk. Hierbij moet wel rekening worden gehouden, dat er van nature grote fluctuaties mogelijk zijn in de schelpdierpopulaties en dat lang niet altijd menselijke invloeden een oorzaak zijn voor een af- of toename. Daarnaast zullen ook de concurrentieverhoudingen tussen de soorten onderling een rol kunnen spelen bij de bestandsontwikkelingen. Ten opzichte van 1981 zijn er in de periode 1996 - 1998 wel enige ver schuivingen opgetreden. De kokkel is sinds 1981 sterk afgenomen, maar lijkt de laatste jaren toch weer terrein te winnen. De stand van de slijkgaper is met 80 - 90 afgenomen en blijft op een laag, maar vrij constant niveau. De stand van het nonnetje is stabiel of licht toegenomen. Kokkelvisserij De Kokkelvisserij is van invloed op de overleving van de kokkels. De nonnetjes en de slijkgapers leven dieper en zijn mobieler, dus naar verwachting zal de kokkelvisserij van weinig invloed zijn op de overleving van deze schelpdieren. Het voedsel en de manier van voedsel verzame len van de drie soorten vertoont overeenkomsten, zodat het waar schijnlijk is dat de afname van de ene soort, een andere soort kan bevoordelen. De sterke afname ech ter van een intermediair levende soort als de slijkgaper laat zich niet goed verklaren. Het recente onderzoek heeft ook een vergelijking mogelijk gemaakt tussen de slikken van de Paulina en de Hoge Platen voor wat betreft de afnamesnelheid van het kokkelbroed in het jaar dat het monitoren startte: 1996 (figuur 14). Bij de afwezigheid van de kokkelvisserij is de afname snelheid van jonge kokkels lang zamer en bereiken er beduidend meer kokkels de tweejarige leeftijd. Als deze ontwikkeling doorgaat zal na ongeveer drie jaar het kokkel bestand van de Paulinaslikken niet alleen zijn toegenomen, maar ook natuurlijker van opbouw zijn. Met een gereguleerde kokkelvisserij, zoals dat nu op de Hoge Platen plaats vindt, zal dat natuurlijke evenwicht nooit bereikt worden, omdat het aantal overlevende twee jarige kokkels 75 - 85 lager is. Hooguit 2% van de oorspronkelijke broedval van de kokkels op de Hoge Platen bereikt de tweejarige leeftijd en op de slikken van de Paulina is dat 20 van de oorspronkelijke broedval. Dat overlevingspercentage

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1999 | | pagina 13