OP ZOEK NAAR... LIBELLEN DOOR CHIEL JACOBUSSE D »ldbiologie heeft zo haar eigen trends en modes. Onderdelen van de flora en fauna, waar jarenlang niemand naar omkijkt raken ineens "in" bij amateurs en in de regel komt er dan een vloedgolf van gegevens beschikbaar over voorkomen, gedrag en ecologie van zo'n groep. Zo is het de laatste jaren ook de libellen vergaan. achter de vleugelinplant gaf de doorslag: paardenbijters. Wat een naam eigenlijk voor zo'n vliegend juweel. Net zo onsympathiek als de Engelse naam "dragonfies", draken- vliegen, voor libellen in het alge meen. Als er één schaap over de dam is volgen er meer. Heb je zo'n libel eenmaal een keer goed bekeken, dan kijk je daarna voor altijd anders. Je gaat speuren of er niet toevallig een blauwe glazenmaker of een glassnijder in zo'n groep rondvliegt, maar dat is natuurlijk ijdele hoop. Dan maar eens zoeken langs de zon overgoten bosrand langs de noten wei. De knalrode libellen die daar rondvliegen moeten wel tot een heel andere soort behoren. En jawel, weer wijst het gidsje moeiteloos de weg: dit moeten heidelibellen zijn. Maar dan staat de wagen stil. In het boekje staan een hele serie van die roodgekleurde soorten en de libellen vliegen zo onstuimig rond dat je ook met een kijker niet genoeg details kunt zien om de soort te bepalen. Dan maar proberen om er uiterst voorzichtig één in het vlindernetje te vangen. Het gidsje geeft aan wijzingen hoe dat kan zonder ze te beschadigen. De geheel zwarte poten en het zwarte lengtestreepje op het achter lijf wijzen de weg naar de soort: een bloedrode heidelibel. De bruingele exemplaren die erbij vliegen moeten de dames van dezelfde soort zijn, dus ook deze puzzel is opgelost. Het duurt een paar dagen voordat je in de gaten krijgt dat er toch wel erg veel kleurverschillen in al die rood gekleurde libellen zitten. 's-Morgens vroeg gedragen de dieren zich wat rustiger en dan zijn ze ook zittend wel goed genoeg te bekijken om ze Het verschijnen van de "Veldgids libellen" in 1997 bij de Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuur historische Vereniging is tekenend voor de toenemende interesse, en gaf er tegelijkertijd een nieuwe impuls aan. Ook in Zeeland wordt er vol ent housiasme gekeken naar deze kleu rige oeverbewoners. Van de zeventig soorten die uit Nederland bekend zijn, is inmiddels meer dan de helft binnen onze provinciegrenzen gesig naleerd. Zeeuws-Vlaanderen met zijn vele zoetwaterpartijen en de roem- Het Lantaarntje: ruchte dekzandgebieden tegen de Belgische grens scoren het hoogst, vertegenwoordiger maar ook de libellenfauna van de van de luffers duinen op Walcheren en Schouwen mag er wezen. Het polderland in de rest van Zeeland lijkt minder te bieden te hebben, of is dat maar bedrieglijke schijn? Het begon allemaal op de eenden kooi in Anna Jacobapolder. Op een mooie julidag vlogen er horden libel len rond, die steeds weer terugkeer den naar een vaste zitplaats. Dat was een afgestorven tak in een oude appelboom achter het infogebouwtje bij de kooi. Soms zaten er wel twin tig libellen tegelijk, allemaal met het zelfde kleurpatroon: blauw en zwart bruin, met hier en daar wat gele vlekjes. Met het gidsje bij de hand was het niet moeilijk om te bepalen dat het hier ging om leden van de familie "glazenmaker", maar pas als je zover bent begint het serieuzere werk. je kan dan niet zonder een klein veldkijkertje om de details te bekijken, want in de regel gedragen libellen zich nogal schuw. Natuurlijk begin je met te controleren of het de meest algemene soort betreft en dat was direct raak. Jammer? Welnee, het herkennen van de in het gidsje beschreven details is puur een "feest der herkenning". Het gele "spijkertje" vlak

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1999 | | pagina 20