Aan de noordkant van het dorp Borssele
ligt deze vliedberg, de "Berg van Troye"
genoemd. Net zoals de meeste vlied
bergen is ook dit een kasteelberg. Met
andere woorden, er heeft een verdedi
gingstoren of een kasteeltje op gestaan.
Waarschijnlijk zijn de eerste drie meter
van deze vliedberg opgeworpen na de
overstromingen van 1014. Daarop heeft
een houten verdedigingstoren gestaan.
Later in de Middeleeuwen is de kasteel-
berg nog twee keer opgehoogd, uitein
delijk tot ruim 5 meter hoogte. Onderzoek
van de vliedberg toonde aan dat er
omstreeks 1200 een kasteeltje op heeft
gestaan, omgeven door een forse
ringmuur.
Deze vliedberg is het enige in de polder
van Borssele dat nog over is van het
vroegere oudland. Dit oudtand ging in de
St. Felixvloed van 1530 ten onder. Pas in
1615 slaagde de herdijking. Op de plaats
van het vroegere oudland richtte men
een renaissance-polder in (de huidige
Borssele-polder).
JK
(foto Chiel jacobusse)
Na de Romeinen volgen er eeuwen
van, cultuurhistorisch gezien, oor
verdovende stilte. Het land komt
nu zo onder invloed van de zee dat
bewoning moeilijk wordt. De zee
breekt door tussen wat nu Walch
eren en West-Zeeuws Vlaanderen is,
en dringt diep door in het gebied
ten noorden van Walcheren, het
oude mondingsgebied van de
Schelde. Overal doorsnijden getij
degeulen het land. Van een kust-
veenmoeras verandert het land in
een waddengebied, met wadplaten,
slikken, schorren en ondiepe wa
teren. Voornamelijk in de hoger
gelegen, drogere duinstreek houden
zich nog wat mensen op. Daar ont
staan enkele kleine handelsneder
zettingen, zoals rond 650 Walacria,
de nederzetting waaraan het eiland
Walcheren later zijn naam zal ont
lenen. In de zevende eeuw breekt
een periode aan waarin de zee vrij
rustig is, en waarin ook buiten de
duingebieden, op hoger gelegen
schorren, bewoning weer mogelijk
wordt.
Luctor ct emergo
En dan, zo rond het jaar 1000 van
onze jaartelling, lijkt er een nieuwe
fase in te treden in de relatie
tussen de mens en zijn natuurlijke
woonomgeving, een fase waarin de
mens zich effectiever tegen het
water begint te weren, en beter in
staat lijkt de omgeving naar zijn
hand te zetten. Het begint nog
bescheiden, met woonterpen, de
eerste-fase-vliedbergen zoals in
gewijden ze nu noemen, die een
toevluchtsoord bieden voor mens
en vee wanneer het water al te
zeer opdringt. Nu nog zien we ze
overal in het Zeeuwse landschap, al
zijn ze in later eeuwen veelal opge
hoogd, om beter bescherming te
bieden aan een andere vijand dan
de zee: menselijke vijanden.
De eerste dijken worden opge
worpen, waarschijnlijk als antwoord
op de overstromingen die Zeeland
in 1014, 1042 en 1134 teisteren.
Eerst gebeurt dat nog heel beschei
den en primitief. Een enkel laag
dijkje hier en daar, een eenvoudige
dam die het water toegang tot een
schorkreek ontzegt. Maar allengs
gaat het systematischer. En vanaf
de twaalfde eeuw gaat het hard.
Een heel stelsel van dijken komt er
tot stand. Polder na polder wordt
toegevoegd aan de oude kern
landen, en met elk schor dat wordt
drooggelegd nemen de mogelijk
heden voor menselijke vestiging
toe. En met menselijke vestiging,
de mogelijkheden - en de noodzaak
- voor verdere bedijking. Zo gaat
dat door tot in de twintigste eeuw.
Alleen al in het Westerschelde-
gebied is vanaf het jaar 1000 tot in
de twintigste eeuw zo'n 125.000
hectare aan schorgebied ingepol
derd.
Breiwerk
Tot op de dag van vandaag toont
het landschap zijn oude herkomst.
Afwateringskanalen volgen vaak
nog steeds de loop van wat eens
schorgeulen waren. Smalle, vaak
hoger gelegen akkerpercelen ver
raden de oeverwallen naast oude
schorgeulen. Wegen lopen over
oude kreekruggen en dijken.
Hollestellen, hoge omwalde drink
putten met een ondoorlaatbare
kleibodem, roepen de overoude
tijden weer op, toen zoetwater voor
het vee in een door zout getijde
water gedomineerd schorrenland
schap even belangrijk was als de
noodzaak om vaste grond onder de
voeten te houden als het water
steeg.