getuige het feit dat over het alge
meen planten eerder bezwijken in
een volledig met water doordrenkte
bodem dan in een uitgedroogde
bodem! De waterverzadiging op een
schor betreft met name de lagere
delen, die regelmatig overstroomd
worden. De kleine ruimtes tussen de
slib- en zanddeeltjes van de bodem
zijn hier volledig opgevuld met water.
Zuurstof uit de lucht kan hier nauwe
lijks doordringen, waardoor op maar
enkele millimeters onder het opper
vlakte de bodem vaak al helemaal
zuurstofloos is. Een bijkomend pro
bleem is dat onder die omstandighe
den stoffen in de bodem gevormd
worden die giftig zijn voor planten.
Sulfide is bijvoorbeeld zo'n stof.
Hoger op het schor is de situatie
gunstiger. Vloedwater overspoelt
deze hoger gelegen delen veel min
der frequent. Het bodemwater heeft
dus de tijd om weg te zakken, en
daardoor is de bodem in de periode
tussen overstromingen veelal behoor
lijk belucht.
Poreus
Wortels hebben, net als de boven
grondse delen, natuurlijk zuurstof
nodig, en planten lager op het schor
moeten er dus voor zorgen dat er
zuurstof naar de wortels wordt aan
gevoerd vanuit de delen die in in
contact staan met de atmosfeer, de
stengels en de bladeren. De belang
rijkste aanpassing daarvoor is een
systeem van luchtruimtes dat van de
wortels doorloopt in stengel en bla
deren. Dit systeem maakt de plant
als het ware inwendig poreus, waar
door zuurstofrijke lucht gemakkelijk
vanuit de bovengrondse scheut tot
diep in de wortels kan doordringen.
Het aandeel van de luchtruimtes in
het totale volume van de wortel van
schor- en moerasplanten kan wel
oplopen tot zo'n 70%. Ter vergelij
king: bij plantensoorten die in goed
beluchte bodems groeien is dit per
centage meestal maar op zijn hoogst
10%. Slijkgras kan onder de schor-
planten opnieuw als voorbeeldplant
dienen. Deze plant heeft een zeer
Wortelstelsel van slijkgras (met dank
aan Tjeerd Bouma, NIOD-CEMO)
goed ontwikkeld systeem van lucht
ruimtes. Dat is ook hard nodig, want
deze soort, die bij uitstek typerend is
voor de lage delen van de schorren,
wortelt gewoonlijk in sedimenten
waar zuurstof totaal of bijna volledig
ontbreekt.
Ook de groeivorm van de wortels
helpt mee om te kunnen overleven in
zuurstofloze bodems. De foto's van
de uitgespoelde wortels van slijkgras
en van strandkweek (beide gemaakt
op het Centrum voor Estuariene
Oecologie in Yerseke) laten daar iets
van zien. De dikke hoofdwortel van
slijkgras bestaat voor een fors deel
uit poreus weefsel, en kan dus diep
de grond ingaan. De veel dunnere
zijwortels bevatten veel minder lucht
ruimtes, en deze worteltjes blijven
dus noodgedwongen kort, om te
voorkomen dat er gebrek aan zuur
stof in het weefsel ontstaat. Bij
strandkweek is dat heel anders. Deze
plant groeit hoog op het schor, vaak
dank aan Tjeerd Bouma, NIOD-CEMO)
op zandige oeverwallen, waar de
bodem veel beter belucht is. Het is
dan ook niet verbazingwekkend dat
bij strandkweek weinig luchtweefsel
in de wortels te vinden is. De zijwor
tels van deze plant zijn, in vergelij
king met die van slijkgras, heel erg
lang, en strekken zich ver van de
hoofdwortel uit. Ze kunnen dat doen
omdat hoog op het schor het gevaar
van zuurstofloosheid veel minder
groot is.
Zo zijn de schorplanten in hun eigen
schappen en groeivorm keurig aange
past aan de problemen die zoute en
natte bodems met zich mee kunnen
brengen. Ondanks dat schorren in
veel opzichten als extreme milieus
kunnen worden beschouwd, kan er
zich daardoor toch een weelderig
plantendek ontwikkelen!
Dr. M.A. Hemminga is directeur van
Het Zeeuwse Landschap.