10 Larven kunnen taat is dat maar één larve per sten met het getij- gel overleeft. Uiteindelijk is de hele denwater in stengel van binnen leeggegeten, en afgebroken, is de larve van een onooglijk wezen dode stengels uitgegroeid tot een stevig exemplaar verpreid worden, dat zich klemvast zet in de holle (René Kleingeld) stengel door een U-vorm aan te nemen. De larven overwinteren in de holle, inmiddels dode stengels. In het voorjaar verpoppen ze, nog steeds in dezelfde stengels. Uit de pop komt na verloop van tijd de vol wassen kever. Die boort een gat in de wand van de stengel en komt naar buiten. Met het uitkruipen van de volwassen kever is de ontwikke ling voltooid en kan de levenscyclus weer opnieuw beginnen. Proppen De stengels waaruit de kevers in het voorjaar naar buiten kruipen kunnen nog op de oorspronkelijke groei plaats staan, maar vaak zijn ze ook door weer en wind afgebroken en zijn ze in de winter of in het vroege voorjaar meegevoerd met het getij- denwater, van het schor af. Het transport met het water lijkt de lar ven nauwelijks te deren, die hebben proppen gevormd aan de uiteinden van hun langgerekte woonruimte, Het einde van de ontwikkeling: een kever kruipt uit de stengel. (René Kleingeld) Het popstadium. (René Kleingeld) waardoor water niet kan binnenko men. Met het water kunnen exempla ren van het Verdronken Land van Saeftinghe zo meegevoerd worden naar andere schorren in de Wester- schelde, tot het schor bij Ramme- kenshoek toe. Een goed huis Hoe kunnen we van dit laatste nu zeker zijn? Om die vraag te beant woorden, komen we dan weer terug bij het eerder genoemde punt, name lijk dat de groei en ontwikkeling van de larven worden beïnvloed door het zoutgehalte van de schorbodem, indirect, zonder dat ze zelf met dat zoutgehalte in aanraking komen. Het blijkt dat de larven die opgroeien in de zeeaster-bloeistengels op het schor van Bath of in het Verdronken Land van Saeftinghe, dus in het oos telijk deel van de Westerschelde, het veel beter doen dan de larven die aangewezen zijn op bloeistengels van het westelijk deel. De larven uit het oostelijk deel worden veel groter en zwaarder, en verpoppen eerder dan die uit het westelijk deel. Die hebben het kennelijk moeilijk: ze groeien slecht, en veel exemplaren ontwikkelen zelfs nooit tot een vol wassen kever. Aan het gewicht en het ontwikkelingsstadium is dus glo baal de herkomst van de larve te herkennen. De reden voor die groei- verschilten is dat de kwaliteit van zeeaster als voedselbron en opgroei- plaats voor AgapanthiaAarven veran dert langs de Westerschelde. Niet alleen mensen profiteren van goede voeding en een goed huis! Dr. M.A. Hemminga is directeur van Het Zeeuwse Landschap.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2001 | | pagina 10