DE BOORVLIEGEN
VAN ZEELAND
DOOR BOB VAN AARTSEN EN CHIEL JACOBUSSE
derland zijn ongeveer vijfduizend vliegensoorten bekend. Deze behoren tot ongeveer honderd
families. Er zijn vliegenfamilies die voornamelijk bestaan uit grote vliegen, zoals de dazen en de roofvliegen. Ze
kunnen zo'n drie centimeter groot zijn. Kanjers dus, die echt wel opvallen.
Maar veruit de meeste families bestaan uit kleine vliegjes, er zijn er
wel van 1 mm. Die vallen in de vrije natuur dus nauwelijks op.
Eén van die families met kleinere
soorten is die der boorvliegen
(Tephritidae). De Hollandse naam
ontlenen ze aan het feit dat de
vrouwtjes een lange legboor hebben.
Het zijn vliegjes die, ondanks dat ze
klein zijn (gemiddeld 4 mm), toch
opvallen. Ze hebben vrijwel allemaal
prachtig getekende vleugeltjes, die
bezet zijn met druppelvlekken of er
lopen mooi getekende banden over
de vleugels. Een enkele soort heeft
echter glasheldere vleugels en dan is
het moeilijk zo'n vliegje als boorvlieg
te herkennen. Op de aquarellen van
Adri Karman op de achterzijde van het
tijdschrift kan men goed de schoon
heid van de vleugelpatronen zien. Ook
de ogen van de boorvliegen hebben,
als ze levend zijn, een prachtige
groene of purperen kleur met paarse
weerschijn. Na hun dood verdwijnen
deze fraaie glanskleuren direct.
Waarnemingen
De studie van de boorvliegen is een
zeer interessant onderwerp. Grote
entomologen als Loew, Rondani,
Hendel en Hering hebben zich hier
intensief mee beziggehouden en vele
nieuwe soorten voor de wetenschap
beschreven. Van de huidige generatie
is Bernhard Merz uit Zwitserland de
grote specialist.
Het aantal boorvliegsoorten is wereld
wijd ongeveer 4500, ze komen overal
voor, het grootste aantal in de tropen.
Alleen in het Antarctische gebied
ontbreken ze.
Europa kent zo'n 290 soorten, 78
komen er in Nederland voor. Zeeland
slaat beslist geen slecht figuur wat
betreft het aantal waargenomen boor
vliegen. Het zijn er veertig.
Deze vliegjes kan men het beste
waarnemen op de voedselplant van de
larve. Om ze te vangen, is ook het
slepen met een net door de kruiden
vegetatie een goed middel. Ze lopen
veel met vibrerende vleugeltjes,
wat zeker de aandacht trekt. Dit
op en neer bewegen van de vleugels
heeft te maken met de paring. Ze
willen hiermee een partner lokken.
Het paren geschiedt meestal op de
voedselplant en met wat geluk kan
men dit waarnemen.
Levenswijzen
De larven van de boorvliegen kunnen
diverse levenswijzen hebben. Er is
een duidelijke relatie tussen deze
vliegjes en de plantengemeenschap.
Een groot aantal soorten leeft als larve
gezellig in aantal in bloemhoofdjes
van diverse composieten, zoals
streepzaad, Centaurea, distel, leeuwen
tand, klis, kruiskruid, havikskruid en
tandzaad. In alle genoemde planten
ontwikkelen meerdere soorten boor
vliegen.
Indien men dus wat bloemhoofdjes
verzamelt, moet het al vreemd zijn
als er geen larfjes uitkruipen. Vaak is
het al aan de bloemhoofdjes te zien
dat ze geïnfecteerd zijn; ze zijn dan
misvormd en galachtig opgezwollen.
Uit kruiskruid kan men o.a. de zeer
mooie en grote soort Merzomyia
westermanni kweken. En in de bloem
hoofdjes van zulte zitten vrijwel altijd
larven
van Campi-
glossa plantaginis,
buiten Nederland een zeer zeld
zame soort, maar in Zeeland op vele
plaatsen voorkomend, overigens alleen
daar waar de voedselplant groeit.
Ook zijn er larven die mineren in
bladeren. Nog weer andere vormen
stengelgailen en enkele leven in de
stengels zelf. Verder zijn er nog al
wat soorten waarvan de larven zich
ontwikkelen in vruchten en een
enkele ontwikkelt zich parasitair. Een
grote diversiteit aan ontwikkelings-
vormen dus. Van de soorten die
mineren in bladeren en die behoren
tot het geslacht Trypeta zijn T. arte-
misiae en T. zoe goede voorbeelden.
Ze mineren in bladeren van kruis
kruid en duizendblad. Zeer opvallend
zijn de mijnen in de bladeren van
klein- en groot hoefblad. Hieruit kan
men een vrij grote soort (6mm.)
kweken, nl. Acidia cognata, een bruin
vliegje met prachtige bruine banden
op de vleugels.
Boorvlieg
(Rhagoletis
indifferens)