schappen verdwenen daardoor vrij snel. Met het water uit het Hollands Diep werden ook de eerste zoetwater organismen aangevoerd. Organismen die zich thuisvoelden in het meer plantten zich voort en begonnen een populatie op te bouwen. De koloni satie van het meer was begonnen. Dat ging niet bij alle soorten even vlot. Logisch, als je bedenkt dat de wijze van verspreiden en de voort- plantingssnelheid sterk uiteen kunnen lopen. Vissen hadden ook nog al wat tijd nodig om op gang te komen, voor volwassen vis vormden de sluizen blijkbaar een barrière. Watervlooien Aanvankelijk was de visbezetting dus erg laag. Hiervan profiteerden met name de grote soorten watervlooien. Watervlooien 'grazen' op algen, en daardoor bleef het meer helder. In 1990 werd een door zicht van meer dan vijf meter gemeten: een absolute topper! De grote helderheid bleek ideaal voor de vestiging van waterplanten als fonteinkruiden, ruppia en zannichellia. Zij zorgden niet alleen voor de diversiteit van het meer, maar stabili seerden ook het heldere water. Planten beperken namelijk de opwer- veling van sediment, concurreren met algen om voedingsstoffen, bieden watervlooien een schuilplaats en vormen een opgroeigebied voor roof vissen. Op de waterplanten en tevens op de driehoeksmosselen kwamen al snel grote aantallen watervogels af. Voor typische planteneters als meerkoet, knobbelzwaan en krakeend, en echte mosseleters als kuifeend en brilduiker is het Volkerak-Zoommeer van internationale betekenis. Oevers In tegenstelling tot de snelle ontwik kelingen in het water, verliep de ontwikkeling van de oevervegetatie erg langzaam. Het vaste waterpeil (o m. NAP) zorgde ervoor dat de golven steeds op dezelfde plaats op de oevers sloegen. Daardoor trad er direct na het ontstaan van het meer op grote schaal oevererosie op. Om deze erosie een halt toe te roepen werden enkele jaren na de afsluiting langs het overgrote deel van de oevers vooroeververdedigingen en 40 eilandjes aangelegd. Hierdoor werd de totale oeverlengte verdubbeld, evenals het oppervlak, luw en ondiep water. De verwachting was dat dit gunstig zou zijn voor de ontwikkeling van water- en oever planten. Het achterblijven hiervan werkte immers remmend op de ontwikkeling van het hele ecosysteem. Snoek Aan de snoek is van meet af aan een sturende rol in het ecosysteem toe gedicht. Zijn 'taak' was om 'witvis' als doelstelling kan Het Zeeuwse Land schap, die in 1992 de langs de Philipsdam gelegen Plaat van de Vliet en Slikken van de Heen (ca 600 ha) in beheer kreeg, zich goed vinden. 'Half open landschap en grazig gebied', kortweg 'parklandschap1 genoemd, betekent dat er begraasd, en eventueel gemaaid moet worden. Zou dat niet gebeuren, dan zou namelijk het grootste deel van alle landgebieden in het Volkerakmeer binnen enkele jaren bedekt zijn met een struweel- en bosvegetatie. Vandaar dat er op grote schaal ge graasd wordt in het Volkerakmeer, hetgeen reeds vanuit de auto, rijdend op de Volkerakdam (Hellegatsplaten) of de Philipsdam, waar te nemen valt. Fraaie, aan onze oergevoelens appellerende natuurbeelden van groepen Fjordenpaarden, Heek- runderen of Schotse hooglanders die in een savanneachtig landschap leven. Ontwikkelingen op de platen De vegetatieontwikkeling op de voor malige platen verschilt sterk van die op de schorren. En op de platen zijn er weer grote verschillen te zien van wege verschil in bodemopbouw, met als uitersten echte zandplaten aan de ene kant en slibrijke, slikkige platen aan de andere kant. De belangrijkste bodemfactor die de eerste jaren de ontwikkelingen bepaalde, was het zoutgehalte. Hoger gelegen zandige gronden waren binnen enkele weken tot maanden al voldoende ontzilt om begroeid te raken met zoete storings- planten, terwijl bijvoorbeeld laagge legen slibrijke gronden, of zandplaat gedeelten met waterondoorlatende kleilagen in de ondergrond, tot op heden nog steeds niet ontzilt zijn. Regenwater kan hier niet in de grond zakken en het zout uitspoelen, maar stroomt telkens over het maaiveld weg. Zo komt bijvoorbeeld aan de oostelijke oever van de Plaat van de Vliet, tegen de Philipsdam aan, een moerassig gedeelte voor met naast echte zoutplanten als zeekraal en zeeaster, soorten die kenmerkend zijn voor een overgang naar een zoet milieu zoals melkkruid, zilte rus, aardbeiklaver en rolklaver. Op geheel ontzilte zandplaten met een enigszins vochtige bodem, zoals een groot deel van de Plaat van de Vliet, ontwikkelde zich een schrale, soortenrijke graslandvegetatie met bijzonderheden als bitterling, parnassia, kleverige ogentroost en vleeskleurige orchis. Zeldzame vegetatietypen die we graag willen behouden, evenals het open landschapsbeeld ter plaatse. Bovendien zijn dergelijke open gras landgedeelten grenzend aan het water van groot belang voor eenden, ganzen en weidevogels. Echter, sinds de laatste drie jaar dient zich hier de volgende fase van de natuurlijke successie aan: duindoorn en in meer 1. Kruipwilg-horsten op de Plaat van de vliet. (Gert-)an Buth) Enkele van de 40 aangelegde eilandjes in het Volkerak- Zoommmeer. (archief R.W.S.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2001 | | pagina 13